16. Dit is wat de HERE geboden heeft: verzamelt ervan naar ieders behoefte; ieder van u kan
voor zijn tentgenoten een gomer per hoofd nemen, naar gelang van het zielental.
17. De Israëlieten nu deden zo en verzamelden het, de een meer en de ander minder.
18. Toen zij het in een gomer maten, had hij die meer verzameld had, niet te veel en hij die
minder verzameld had, kwam niet te kort. Ieder had naar zijn behoefte verzameld.
19. En Mozes zeide tot hen: Niemand late ervan over tot de morgen.
20. Maar sommigen luisterden niet naar Mozes en lieten ervan over tot de morgen, maar toen
was het bedorven van de wormen en stonk. En Mozes werd toornig op hen.
21. Zij nu verzamelden het elke morgen ieder naar zijn behoefte; maar als de zon heet werd,
smolt het.
22. En op de zesde dag verzamelden zij tweemaal zoveel brood, twee gomer voor ieder; en al
de vorsten der vergadering kwamen het Mozes berichten.
23. Toen zeide hij tot hen: Dit is wat de HERE gezegd heeft: een rustdag, een heilige sabbat is
het morgen voor de HERE; bakt wat gij bakken wilt en kookt wat gij koken wilt; laat al wat
overblijft liggen om het tot de volgende morgen te bewaren.
24. Zij lieten het dan tot de volgende morgen liggen, zoals Mozes bevolen had; toen stonk het
niet, en er waren geen maden in.
25. Voorts zeide Mozes: Eet dit vandaag, want heden is het sabbat voor de HERE, vandaag zult
gij het niet vinden op het veld.
26. Zes dagen zult gij het verzamelen, maar op de zevende dag is het sabbat; dan is het er
niet.
27. Toen er dan ook van het volk op de zevende dag heengingen om wat te verzamelen,
vonden zij het niet.
28. Daarom zeide de HERE tot Mozes: Hoelang weigert gij mijn geboden en wetten te
onderhouden?
29. Bedenkt, dat de HERE u de sabbat gegeven heeft; daarom geeft Hij u op de zesde dag
brood voor twee dagen. Ieder moet op zijn plaats blijven; niemand mag zijn plaats op de
zevende dag verlaten.
30. Toen rustte het volk op de zevende dag.
31. Het huis Israëls noemde het: manna; en het was wit als korianderzaad en de smaak ervan
was als die van een honigkoek.
32. Mozes zeide: Dit is wat de HERE geboden heeft: vul er een gomer mee, om het voor de
toekomende geslachten te bewaren, opdat zij het brood zien, dat Ik u in de woestijn te eten
heb gegeven, toen Ik u uit het land Egypte leidde.
33. Daarom zeide Mozes tot Aäron: Neem een kruik, doe daarin een volle gomer manna en leg
dit voor het aangezicht des HEREN, om het voor de toekomende geslachten te bewaren.
34. Zoals de HERE Mozes geboden had, legde Aäron het vóór de Getuigenis ter bewaring.
35. De Israëlieten nu hebben veertig jaar het manna gegeten, totdat zij kwamen in bewoond
land; het manna hebben zij gegeten, totdat zij kwamen aan de grens van het land Kanaän.
36. Een gomer nu is het tiende van een efa.
***
Exodus 17
Massa en Meriba
1. De gehele vergadering der Israëlieten brak daarna op uit de woestijn Sin, trekkende van
pleisterplaats tot pleisterplaats naar het bevel des HEREN, en legerde zich te Refidim, maar
daar was geen water voor het volk om te drinken.
2. Het volk begon met Mozes te twisten en zeide: Geeft ons water, zodat wij kunnen drinken.
Maar Mozes zeide tot hen: Wat twist gij met mij? Wat stelt gij de HERE op de proef?
3. En het volk dorstte daar naar water, het morde tegen Mozes en zeide: Waarom toch hebt gij
ons uit Egypte gevoerd, om mij, mijn kinderen en mijn kudde van dorst te doen omkomen?
4. Toen riep Mozes luide tot de HERE en zeide: Wat moet ik met dit volk doen? Nog een
ogenblik en zij gaan mij stenigen!
Fascikel 26
2590
|