Jezus raadde hun aan zich tot Lazarus te wenden,
tot Joannes Markus, Zakarias’ neven en de ouders
van Manahem, de ziende geworden leerling.
Een brief van Merkuria.
1334.
Heden kwam een Jood tot Jezus met een brief van de bekeerde
afgodenpriesteres Merkuria uit Salamis. Deze brief was
samengerold in de vorm van een bruine, lange papieren puntzak;
ook was hij verzegeld; zij raadpleegde Hem daarin nopens iets
wat ik me nu niet goed meer herinner, ik meen in verband met een
feest. Jezus was in de herberg, las de brief, schreef er
een paar tekens onder en gaf hem toegerold en
verzegeld aan de bode terug en deze trok nu in het
gezelschap van de wijsgeren weer naar Salamis.
Ik heb de vrouw de brief heimelijk in het bad zien schrijven, waar
zij in een loofhut alleen was; zij bracht hem vandaar, als maakte
zij een wandeling, heimelijk tot de baas van de herberg, waar
Jezus gedurende zijn oponthoud te Salamis gelogeerd had, en zij
bad Hem haar een joodse bode ter beschikking te stellen om de
brief over te brengen.
Zij is nu ziek van berouw, kommer en verlangen en wordt door
haar huisgenoten goed gediend en verzorgd. Ik geloof dat zij de
raad van Jezus inwon, of het haar geoorloofd was een groot
heidens feest bij te wonen; zij kon er moeilijk van wegblijven
zonder opzien te baren.
Eerst was er een grote dienst in de tempel; zij staken daarbij hier
en daar ook grote vuren aan, gelijk bij ons de Joannes-vuren, en
dan gingen priesters en voorname lieden, mannen en vrouwen, in
een wal met vele kelders buiten de stad bij de grote tempel aan de
andere zijde van de stad. (Het is dezelfde wal met kelders die
Fascikel 26
2598
|