11. En Ik zal mijn tabernakel in uw midden zetten, en Ik zal geen afkeer van u hebben,
12. maar Ik zal in uw midden wandelen en u tot een God zijn en gij zult Mij tot een volk zijn.
13. Ik ben de HERE, uw God, die u uit het land Egypte heb geleid, opdat gij hun niet meer tot
slaven zoudt zijn; Ik heb de stangen van uw juk verbroken en u rechtop doen gaan.
14. Maar indien gij naar Mij niet luistert en al deze geboden niet doet,
15. indien gij mijn inzettingen versmaadt en van mijn verordeningen een afkeer hebt, zodat gij
geen van mijn geboden doet en mijn verbond verbreekt,
16. dan zal Ik ook aldus met u doen en met verschrikking u bezoeken: tering en koorts, die de
ogen verteren en het leven doen verkwijnen; dan zult gij tevergeefs uw zaad zaaien, want uw
vijanden zullen het eten.
17. Ik zal mijn aangezicht tegen u keren, zodat gij voor uw vijanden geslagen zult worden, en
die u haten, zullen over u heersen, en gij zult vluchten, zonder dat iemand u vervolgt.
18. En indien gij desniettegenstaande niet naar Mij luistert, dan zal Ik u blijven tuchtigen
wegens uw zonden, tot zevenmaal toe,
19. en uw trotse macht zal Ik breken en uw hemel maken als ijzer en uw land als koper.
20. Dan zal uw kracht tevergeefs verbruikt worden; uw land zal zijn opbrengst niet geven en
het geboomte des lands zal zijn vrucht niet dragen.
21. Indien gij u tegen Mij verzet en naar Mij niet wilt luisteren, dan zal Ik u nog zevenmaal
harder slaan, naar uw zonden;
22. Ik zal het wild gedierte op u loslaten, dat u van kinderen beroven en uw vee uitroeien zal en
uw aantal zo zal verminderen, dat uw wegen verlaten zullen zijn.
23. Indien gij u door deze tuchtiging nog niet tot Mij keert en u tegen Mij blijft verzetten,
24. dan zal ook Ik Mij tegen u verzetten en dan zal Ik u ook zevenmaal slaan wegens uw
zonden,
25. en over u een zwaard brengen, dat wraak neemt over het verbond; wanneer gij dan in uw
steden bijeenkomt, dan zal Ik de pest onder u zenden en gij zult aan de vijand overgeleverd
worden.
26. Als Ik u de staf des broods verbreek, dan zullen tien vrouwen uw brood in één oven bakken
en zij zullen uw brood afgewogen teruggeven, en gij zult eten, maar niet verzadigd worden.
27. En indien gij desondanks niet naar Mij luistert en u tegen Mij blijft verzetten,
28. dan zal Ik Mij met grimmigheid tegen u verzetten en Ik, ja Ik, zal u zevenmaal tuchtigen
over uw zonden,
29. en gij zult het vlees uwer zonen eten en het vlees uwer dochters zult gij eten.
30. En uw hoogten zal Ik verwoesten en uw wierookaltaren uitroeien; Ik zal uw lijken werpen
op de lijken uwer afgoden en Ik zal een afkeer van u hebben.
31. Uw steden zal Ik tot een puinhoop maken en uw heiligdommen verwoesten en Ik wil niet
meer uw liefelijke reuk ruiken.
32. Ik zelf zal het land verwoesten, zodat uw vijanden, die daarin wonen, zich daarover zullen
ontzetten.
33. Maar u zal Ik onder de volken verstrooien en Ik zal achter u het zwaard trekken, en uw land
zal een woestenij zijn en uw steden een puinhoop.
34. Dan zal het land zijn sabbatsjaren vergoed krijgen, al de dagen dat het woest ligt en gij in
het land uwer vijanden zijt; dan zal het land rusten en zijn sabbatsjaren vergoeden.
35. Al de tijd der verwoesting zal het rusten, de rust die het niet gehad heeft gedurende uw
sabbatsjaren, toen gij daarin woondet.
36. En Ik zal vrees brengen in de harten van hen die van u zijn overgebleven, in de landen
hunner vijanden, zodat het geluid van een opgewaaid blad hen opjaagt, en zij zullen vluchten,
zoals men vlucht voor het zwaard, en vallen, zonder dat er een vervolger is.
37. En de een zal over de ander struikelen als voor het zwaard, zonder dat er een vervolger is,
en gij zult voor uw vijanden geen stand kunnen houden.
38. En gij zult onder de volken te gronde gaan, en het land uwer vijanden zal u verteren.
Fascikel 26
2603
|