8. daarover zullen zij een scharlaken kleed spreiden en dit bedekken met een bedekking van
tachasvel, en de draagstokken aanbrengen.
9. Dan zullen zij een blauwpurperen kleed nemen en daarmee de kandelaar voor het licht
bedekken met zijn lampen, snuiters, bakjes, en al zijn gerei voor de olie, waarvan men zich
daarbij bedient,
10. en zij zullen hem met al zijn gerei plaatsen op een bedekking van tachasvel en op een
draagbaar zetten.
11. Over het gouden altaar zullen zij een blauwpurperen kleed spreiden en dit bedekken met
een bedekking van tachasvel en de draagstokken aanbrengen.
12. Dan zullen zij al het dienstgerei nemen, waarmee zij in het heilige dienst doen en dat op
een blauwpurperen kleed plaatsen en het bedekken met een bedekking van tachasvel en op een
draagbaar plaatsen.
13. En het altaar zullen zij van as reinigen, er een roodpurperen kleed overheen spreiden,
14. en daarop leggen al zijn gerei, waarvan men zich daarbij bedient, de vuurpannen, de
vorken, de scheppen, de sprengbekkens, al het gerei van het altaar, en daarover een bedekking
van tachasvel spreiden, en de draagstokken aanbrengen.
15. Als Aäron en zijn zonen bij het opbreken van de legerplaats gereed zijn met het bedekken
van het heilige en al het heilige gerei, dan zullen daarna de Kehatieten binnengaan om het te
dragen; zij zullen echter het heilige niet aanraken, want dan zouden zij sterven. Dit is hetgeen
de Kehatieten aan de tent der samenkomst te dragen hebben.
16. En Eleazar, de zoon van de priester Aäron, heeft het toezicht op de olie voor het licht, het
welriekend reukwerk, het dagelijkse spijsoffer en de zalfolie; hij heeft het toezicht op de gehele
tabernakel en alles wat daarin is, zowel het heilige als zijn gerei.
17. En de HERE sprak tot Mozes en Aäron:
18. Laat de stam van de geslachten der Kehatieten niet uitgeroeid worden uit de Levieten.
19. Maar dit zult gij voor hen doen, opdat zij blijven leven en niet sterven, wanneer zij de
allerheiligste dingen naderen. Aäron en zijn zonen zullen naar binnen gaan en hun een plaats
aanwijzen, ieder bij hetgeen hij te doen of te dragen heeft.
20. Maar zij zullen niet naar binnen gaan, zodat zij het heilige ook maar voor een ogenblik zien,
want dan zouden zij sterven.
21. En de HERE sprak tot Mozes:
22. Neem ook het aantal op van de Gersonieten naar hun families en geslachten:
23. van dertig jaar oud en daarboven tot vijftig jaar oud zult gij hen tellen, ieder, die
dienstplichtig is om arbeid te verrichten in de tent der samenkomst.
24. Dit zal de dienst van de geslachten der Gersonieten zijn bij het dienen en het dragen:
25. zij zullen dragen de tentkleden van de tabernakel en de tent der samenkomst, de
bedekking daarvan en de bedekking van tachasvel, die daar overheen ligt, het voorhangsel voor
de ingang van de tent der samenkomst,
26. de gordijnen van de voorhof en het voorhangsel van de ingang van de poort van de
voorhof, die bij de tabernakel en het altaar rondom is, met de bijbehorende touwen en al hun
dienstgereedschap en alles wat daaraan te doen is, daarbij zullen zij dienst doen.
27. Naar het bevel van Aäron en zijn zonen zal de gehele dienst der Gersonieten verricht
worden, bij al hun dragen en bij al hun dienen; gij zult hun als taak aanwijzen alles wat zij
moeten dragen.
28. Dit is de dienst van de geslachten der Gersonieten aan de tent der samenkomst en hun
taak onder leiding van Itamar, de zoon van de priester Aäron.
29. Wat de Merarieten betreft, hen zult gij tellen naar hun geslachten en families;
30. van dertig jaar oud en daarboven tot vijftig jaar oud zult gij hen tellen, ieder, die
dienstplichtig is om de arbeid te verrichten aan de tent der samenkomst.
31. En dit is hun taak in het dragen, wat betreft al hun dienst aan de tent der samenkomst: de
planken van de tabernakel, zijn balken, zijn pilaren, zijn voetstukken,
Fascikel 26
2645
|