De eigenlijke stad lag, zoals we reeds zagen, 2 à 3 km landwaarts in naar
het noordwesten.
Nu heet de haven Larnaka en ook Arnaka, zie grote kaart 3.
Bij de geograaf Dapper, (1680) lezen wij: “De stad bestaat uit 2 delen:
-
‘Skala’ (Turkse naam die haven betekent) rondom de haven en
-
oud Larnaka, een half uur landwaarts in.
Aan de oost- en zuidoostzijde van Oud-Larnaka vindt men vele ruïnes en
ook monumenten die bewijzen dat deze plaats oudtijds een grote en
dichtbevolkte stad is geweest. Er zijn daar ook holen en begraafplaatsen.
Oude, in de rots gehouwen graven zijn in de stad in groot aantal te vinden.
Het Griekse woord voor grafsteden is ‘Larnakes’ (van ‘Larnaks’, ‘Larnakos’,
wat ook betekent: ‘koffer’, ‘kist’, ‘sarcofaag’, ‘urne’.)
Hieraan beantwoordt in het Aramees het woord ‘Arnach’, d.i. ‘sarcofaag’.
Vandaar de moderne namen Larnaka en Arnaka, die in zwang gekomen zijn
in het Turkse tijdperk.” (cfr. Dapper, Cyprus, 45).
In Dappers tijd werd de haven ten zuidoosten van de stad, door de Italianen
‘Commercio’ koophandelstad, haven genoemd, maar ook ‘Spiaggia di
Salines’, d.i. ‘ree’ of ‘baai van de zoutpannen’, naar het naburige zoutmeer.
Men zeg ook Salines zonder meer, om de haven aan te duiden (Géogr. univ.
V, 56; ‘The Island of Cyprus’, 45).
Dapper vermeldt in 1680 onder het Turks bewind nog steeds een grote
zeevaart en handel in zout, doch ook in andere artikelen, zoals vruchten
waarvan het eiland overvloeit.
In onze 20e eeuw heeft de haven zich noordwaarts uitgebreid.
Tussen de havenstad en de landstad ziet men, volgens Dapper, van
zuidoost naar noordwest wel 20 minuten ver niets dan puinhopen en velden,
meest braakliggend, en olijfbomen.
In de 20e eeuw werd deze tussenruimte met huizen, twee kerken en een
hospitaal bebouwd (zie schets hierna).
***
Ruim 2 km ten zuiden van de landstad en 1,5 km ten zuidwesten van de
haven strekt zich het zoutmeer (de zoutpannen of -putten) uit, een diep effen
dal met een omtrek van 10 km. Het loopt parallel met de kust en is slechts
door een brede wal van de zee gescheiden.
K. spreekt van een grote, lange dijk en ik vraag me af of ze niet deze wal
tussen de zee en het zoutmeer daarmee bedoeld heeft.
In de regentijd loopt dit meer vol water dat van de naburige westelijke
heuvelen, vooral de kruisberg of ‘stavrovoeni’ afdaalt.
Fascikel 26
2675
|