geschiedde om gelegenheid te hebben om met de
Filistijnen te strijden.
Te Gaza had hij zich bij de slechte vrouw slechts
verborgen, omdat men op hem loerde (Recht. 16, 1-3),
maar hij vergreep zich niet aan haar, en daarom
behield hij zijn kracht om de stadspoorten uit hun
hengsels te lichten en weg te dragen.
Met Dalila heeft hij zijn belofte van onthouding
gebroken, bedwelmende dranken gedronken en is hij
in zonde ten onder gegaan (Recht. 16, 4-21).
Zijn zeven haarlokken (Recht. 16, 13) verbeelden de
zeven gaven van de H. Geest, die hij geleidelijk
verloor.
Het vermaak, het feest in de tempel was een nieuwe
smaad die men hem wilde aandoen (Recht. 16, 22-31),
maar hij won zijn kracht door de boetvaardigheid
terug. De stad die achteraf naar het ezelskaakbeen
‘LEHI’ genoemd werd, lag op de uiterste grens van
Judea. Tot op die plaats (d.i. tot op de grens van
Judea, maar veel meer oostelijk) hadden Maria en
Jozef zoveel angst geleden, want pas daar verlieten
zij het grondgebied van Herodes.
Richteren 14
Simsons huwelijk en raadsel
1. Simson begaf zich naar Timna en zag te Timna een vrouw, een van de dochters der
Filistijnen.
2. Hij keerde terug en deelde zijn vader en zijn moeder mee: Ik heb te Timna een vrouw
gezien, een van de dochters der Filistijnen: nu dan, neemt haar mij tot vrouw.
3. Maar zijn vader en zijn moeder zeiden tot hem: Is er onder de dochters van uw stamgenoten
en onder heel mijn volk geen vrouw, dat gij een vrouw gaat halen bij de Filistijnen, die
onbesnedenen? Doch Simson zeide tot zijn vader: Neem háár voor mij, want zij bevalt mij.
4. Zijn vader en moeder wisten echter niet, dat dit zo door de HERE beschikt was, dat hij een
voorwendsel tegen de Filistijnen zocht. In die tijd toch heersten de Filistijnen over Israël.
5. Simson nu ging met zijn vader en zijn moeder naar Timna. Toen zij bij de wijnbergen van
Timna gekomen waren, zie, een jonge leeuw kwam hem brullend tegemoet.
6. Maar de Geest des HEREN greep hem aan, zodat hij die uiteenscheurde, zoals men een bokje
uiteenscheurt – zonder dat hij iets in de hand had. Noch aan zijn vader noch aan zijn moeder
deelde hij echter mee, wat hij gedaan had.
Fascikel 26
2693
|