background image
7. Daarna ging hij met de vrouw spreken, want zij beviel Simson.
8. Na enige tijd keerde hij terug om haar te huwen; en toen hij van de weg afweek om naar de
dode leeuw te zien, was er een bijenzwerm in het lichaam van de leeuw en ook honig.
9. Hij haalde die eruit, nam die in zijn hand en ging al etende verder, waarna hij naar zijn vader
en moeder ging en ook hun ervan te eten gaf. Maar hij vertelde hun niet, dat hij de honig uit
het lichaam van de leeuw had gehaald.
10. Toen zijn vader naar de vrouw gegaan was, richtte Simson daar een feestmaal aan, want zo
plachten de jongelingen te doen.
11. Zodra men hem zag, koos men dertig metgezellen om met hem samen te zijn.
12. En Simson zeide tot hen: Ik wil u een raadsel opgeven. Indien gij mij de oplossing geeft
binnen de zeven dagen van het feestmaal en het raadt, dan zal ik u dertig onderklederen en
dertig bovenklederen geven.
13. Maar indien gij mij de oplossing niet kunt geven, dan zult gij mij dertig onderklederen en
dertig bovenklederen geven. En zij zeiden tot hem: Geef uw raadsel op, dat wij het horen.
14. Toen zeide hij tot hen: Spijze ging uit van de eter, en zoetigheid van de sterke. Drie dagen
lang konden zij het raadsel niet oplossen,
15. maar op de zevende dag zeiden zij tot de vrouw van Simson: Haal uw man over om ons de
oplossing van het raadsel mee te delen; anders zullen wij u en uw familie met vuur verbranden.
Hebt gij ons uitgenodigd om ons arm te maken, of niet?
16. Toen kwam de vrouw van Simson bij hem wenen en zeide: Gij geeft niets om mij en hebt
mij niet lief; gij hebt aan mijn volksgenoten een raadsel opgegeven, maar mij de oplossing niet
verteld. Hij echter zeide tot haar: Ik heb die zelfs aan mijn vader en moeder niet verteld; zou ik
het u dan wel doen?
17. Maar zij weende bij hem de zeven dagen, die hun feestmaal duurde. Op de zevende dag
vertelde hij het haar, omdat zij bij hem bleef aandringen, waarna zij de oplossing van het
raadsel aan haar volksgenoten meedeelde.
18. Toen zeiden de mannen van de stad op de zevende dag, voordat de zon was ondergegaan,
tot hem: Wat is zoeter dan honig, wat is sterker dan een leeuw? Maar hij zeide tot hen: Hadt gij
niet met mijn kalf geploegd, gij hadt mijn raadsel niet geraden.
19. En de Geest des HEREN greep hem aan: hij ging naar Askelon, sloeg daar dertig mannen
dood, nam hun bovenklederen en gaf die aan hen, die het raadsel hadden opgelost. Maar zijn
toorn was ontbrand en hij keerde terug naar het huis van zijn vader.
20. En de vrouw van Simson werd gegeven aan degene, die zijn bruidsjonker geweest was.
Richteren 15
Simsons strijd met de Filistijnen
1. Na enige tijd echter, in de dagen van de tarweoogst, ging Simson zijn vrouw bezoeken, met
een geitebokje bij zich, en zeide: Laat mij naar mijn vrouw in de kamer gaan. Maar haar vader
stond hem niet toe naar binnen te gaan.
2. En haar vader zeide: Ik dacht stellig, dat gij in het geheel niet om haar gaaft; daarom heb ik
haar aan uw metgezel gegeven. Is haar jongere zuster niet schoner dan zij? Laat die toch in
haar plaats de uwe worden.
3. Toen zeide Simson tot hem: Ditmaal zal ik onschuldig zijn jegens de Filistijnen, wanneer ik
hun kwaad doe.
4. En Simson ging heen, ving driehonderd vossen, nam fakkels, bond staart aan staart en
bevestigde tussen elke twee staarten een fakkel.
5. Daarna stak hij de fakkels in brand en joeg de vossen in het staande koren der Filistijnen; hij
stak in brand zowel de garven als het staande koren en de olijfgaarden.
6. En de Filistijnen zeiden: Wie heeft dit gedaan? En men zeide: Simson, de schoonzoon van de
Timniet, want deze heeft diens vrouw genomen en aan zijn metgezel gegeven. Daarna trokken
de Filistijnen erheen en verbrandden haar en haar vader met vuur.
Fascikel 26
2694