background image
aanbood. Hij groette haar vriendelijk en ernstig. De
andere vrouwen, eveneens gesluierd, stonden in een halve kring
een weinig achteruit; zij bogen dieper en Jezus groette eerst
degene die Hij te Naïm nog niet gezien had.
Wanneer Jezus met Maria gans alleen was, heb ik soms gezien
dat Hij, om haar te troosten en te sterken, haar zeer
vriendelijk aan zijn Hart liet rusten en dat Hij haar
in die houding toesprak762. Maar zijzelf behandelde Hem,
sedert zijn openbaar optreden, steeds met het ontzag, waarmee
men een heilige, een profeet bejegent, ongeveer gelijk een moeder
zou doen, wier zoon paus, bisschop of koning geworden is, maar
dit op een nog waardiger, eerbiediger en heiliger wijze, en dit toch
ook weer met die onbeschrijfelijke eenvoud, die haar zo eigen is.
Uit eigen beweging omarmde zij Hem nooit, ja, zij bood Hem
slechts de hand, wanneer Hijzelf haar de zijne toereikte. Ik heb
762 Jezus liet Maria aan zijn Hart rusten. – God alleen weet welk een hemels
geluk Maria in die ogenblikken ondervond en smaakte.
Deze omhelzingen waren de aanvang van die vele uitzonderlijke genaden
en vertroostingen welke Jezus in de loop der eeuwen aan bevoorrechte
zielen zou verlenen om hen te vergoeden en schadeloos te stellen voor de
doorstane smarten en om hen voor te bereiden en te sterken tegen nieuwe
beproevingen.
Zo trok Jezus Zr. Jozefa Menendez af en toe tot zich om haar enige tijd te
laten rusten op zijn Hart. Welk een hemels geluk was toen haar aandeel!
Zulk een geval was het volgende: “Toen opende zich zijn Hart, ik ging
binnen en ik was als in de hemel!”
Later geven wij andere voorbeelden in nr. 1964, waar de betekenis van
Jezus’ hartewonde verklaard wordt.
Eens hield Jezus Margareta Maria, nadat deze een moeilijke zelfoverwinning
had behaald, 2 of 3 uren met haar lippen tegen de wonde van zijn H. Hart
gedrukt: “Het zou moeilijk zijn om te beschrijven,” zegt zij, “wat ik toen
ondervond, of welke de uitwerkselen waren, die door deze genade in mijn
ziel voortgebracht werden. Uit hetgeen ik zeg blijkt voldoende hoe groot de
goedheid en barmhartigheid van zijn God is jegens zijn arm schepsel.”
(Autobiografie, 109).
Fascikel 26
2729