Jezus leert in de synagoge.
1407.
Met het begin van de sabbat ging Jezus met zijn leerlingen naar de
synagoge. De Farizeeën bevonden zich reeds op de leerplaats.
Maar Jezus ging er op, recht naar hen toe en zij ruimden de plaats
voor Hem in. De lezing was over de verkenners die
Mozes naar Kanaän zond, over het morren van het
volk en de daarop volgende straf, ook over de
spionnen die Josuë naar Jericho zond en over Rahab
(Exodus, 13 tot 16; Jos. 2).
De Farizeeën waren over zijn vrijmoedigheid zeer verbitterd; zij
zeiden ook tot elkander dat zij Hem nu maar zouden laten praten,
maar dat zij in de avond, of liever als de sabbat(-oefening) uit
was, een raadsvergadering zouden houden en dat zij Hem dan wel
doeltreffend de mond zouden stoppen.
Jezus die door zichzelf hun boos opzet en list kende, zei hun
dat zij bespieders van een heel bijzonder soort waren,
en dat zij hier niet gekomen waren om de waarheid
te verkondigen, maar om die te verraden (nl. Jezus
zelf). Hierop leerde Hij ernstig tegen hen en uit de
profeet Ezekiël en kwam op de verwoesting van
Jeruzalem en Gods strafgericht over het volk dat geen
boetvaardigheid doet en het Rijk van de Messias
miskent. Hij verhaalde hierbij ook weer de parabel
van de koning wiens zoon door de verraderlijke
knechten in de wijngaard vermoord werd (Mt. 21, 33).
De Farizeeën waren zeer verbitterd, maar waagden niet Hem
tegen te spreken.
Alle H. Vrouwen waren in de synagoge, waarin ook aparte
plaatsen voor de vreemdelingen zijn. Ook Maria en de vrouwen
der families uit Kafarnaüm hebben er hun eigen plaats.
Fascikel 26
2743
|