Jezus had met de leerlingen deze vaartocht ondernomen, om
zonder stoornis vanwege de volksmenigte, het de leerlingen
mogelijk te maken Hem hun ervaringen te vertellen en om hun
over bijzondere gevallen opheldering te verschaffen. Hierbij had
Hij vooral de leerlingen op het oog, die het laatst teruggekeerd
waren. Zij hadden overal de mensen onderricht, velen gedoopt en
velen met de handoplegging en de gewijde olie genezen, maar
met enigen was dit laatste hun niet gelukt. Hier en daar hadden
zij ook vervolging geleden; men had met stenen naar hen
geworpen en hen weggezonden.
Met de Farizeeën hadden zij zich niet ingelaten, maar hadden zich
teruggetrokken, liever dan met hen te twisten. Het goede dat zij
genoten en bewerkt hadden, overtrof toch ruimschoots het kwaad
dat zij te verduren hadden gehad.
Petrus vertelde verbazend vurig en geestdriftig; hij verklaarde met
gloed en met een zekere vreugd (en zelfvoldaanheid) dat zij
ongelooflijk veel goed genoten en bewerkt hadden. Maar Jezus
wendde zich tot hem en ontnam hem het woord:
“Zwijg, snoever, Ik wil het niet horen!” en de stoere,
vurige man, die niettemin zo innig door Jezus bemind was, zweeg
aanstonds stil en zag met spijt in, dat hij zich nogmaals, zoals
reeds zo dikwijls, door zijn ondoordachte ijver had laten
meeslepen.
1414.
Judas is ook roemzuchtig, maar niet met die onbevangen,
spontane openhartigheid; hij gaat alles na, berekent en zwijgt en
neemt zich in acht, meer om geen beschaming te lijden, dan om
niet te zondigen.
Het was een schone dag, helder weer en de zon scheen prachtig
op het Meer; zij hadden de zeilen uitgespannen om zich te
overlommeren; zij gebruikten hun maaltijd op het schip op kleine
plankjes. Hun mededelingen duurden tot tegen de avond, toen zij
terugvoeren.
Fascikel 26
2753
|