verwierpen, dit verbeeldde, volgens Jezus’ verklaring,
hun verkeerde verwachting van een werelds rijk, van
een roemrijke, machtige wereldse heerser, die hun
Messias moest zijn, bij wie zij in wereldse pracht en
genot zouden kunnen leven en die al hun zonden en
gruwelen niet door zijn moeite, inspanning en lijden,
boete en voldoening weg zou nemen, maar die om
hen en om hun vuilnis zijn prachtige koningsmantel
zou spreiden en hen voor hun zonden zou belonen.
Voorts, dat Samuel niet ophield voor het volk te
bidden en dat God op zijn gebed donder en regen
voor hen liet ontstaan (I Sam. 12, 15-25), dit verbeeldde
Gods barmhartigheid voor hen die nog voor het
goede vatbaar waren, en ook wees het dáárop, dat
zijn Gezant, die zij niet zouden aannemen, maar
verstoten, ook tot het einde toe voor hen tot zijn
Vader zou bidden.
De regen en donder door het gebed verkregen, waren
een voorafbeelding van de tekenen en wonderen, die
de Gezant Gods zouden kenmerken en aanwijzen,
opdat de beteren (in wie nog goede wil is) zich zouden
bekeren en ontwaken.
Dat hun koning en zij zelf nog genade bij God
zouden vinden en niet verworpen worden, indien zij
rechtvaardig voor God wandelden, dit verbeeldde, zo
legde Jezus uit, dat de goedwilligen de
rechtvaardigheid zouden bekomen, de nodige
verlichting tot de erkenning van de Messias, de gave
van het geloof, maar daarentegen was Saül een beeld
van het verschrikkelijk strafgericht dat op de
onboetvaardigen zou neerkomen.
Fascikel 26
2784
|