dat zij in woede ontstaken. Niettemin waren velen onder hen zo
ontsteld en getroffen, dat gedurende dit gesprek dat zij nu eens
staande, dan op en neer wandelend hielden, wel 12 van hen er
tussen uit trokken; hierdoor was het getal van Jezus’ vijanden tot
op 7 van de meest verstokte geslonken.
1429.
Maar terwijl Jezus aldus in de zaal wandelde, trad één van de
jongelingen van Nazareth op Hem toe, één die Hem reeds dikwijls
tot vervelens toe gebeden had om als leerling aanvaard te worden,
en hij vroeg Hem: “Heer, wat moet ik doen om het eeuwig leven
te verkrijgen?” Toen hoorde en zag ik geheel het
tafereel uit het Evangelie van de H. Lukas en ook de
parabel van de barmhartige Samaritaan (Lk. 10, 25-
37).
Lucas 10
De gelijkenis van de barmhartige Samaritaan
25. En zie, een wetgeleerde stond op om Hem te verzoeken en zeide: Meester, wat moet ik
doen om het eeuwige leven te beërven?
26. En Hij zeide tot hem: Wat staat in de wet geschreven? Hoe leest gij?
27. Hij antwoordde en zeide: Gij zult de Here, uw God, liefhebben uit geheel uw hart en met
geheel uw ziel en met geheel uw kracht en met geheel uw verstand, en uw naaste als uzelf.
28. En Hij zeide tot hem: Gij hebt juist geantwoord; doe dat en gij zult leven.
29. Maar hij wilde zich rechtvaardigen en zeide tot Jezus: En wie is mijn naaste?
30. Daarop hernam Jezus en zeide: Een zeker mens daalde af van Jeruzalem naar Jericho en
viel in de handen van rovers, die hem niet alleen uitschudden, maar ook slagen gaven en
weggingen, terwijl zij hem halfdood lieten liggen.
31. Bij geval daalde een priester af langs die weg; en deze zag hem, doch ging aan de overzijde
voorbij.
32. Evenzo ging ook een Leviet langs die plaats, en hij zag hem en ging aan de overzijde
voorbij.
33. Doch een Samaritaan, die op reis was, kwam in zijn nabijheid, en toen hij hem zag, werd
hij met ontferming bewogen.
34. En hij ging naar hem toe, verbond zijn wonden, goot er olie en wijn op; en hij zette hem op
zijn eigen rijdier, bracht hem naar een herberg en verzorgde hem.
35. En de volgende dag stelde hij de waard twee schellingen ter hand en zeide: Verzorg hem en
mocht gij meer kosten hebben, dan zal ik ze u vergoeden, op mijn terugreis.
36. Wie van deze drie dunkt u, dat de naaste geweest is van de man, die in handen der rovers
was gevallen?
37. Hij zeide: Die hem barmhartigheid bewezen heeft. En Jezus zeide tot hem: Ga heen, doe gij
evenzo.
Uit: NBG-vertaling 1951
***
Fascikel 26
2786
|