Door de Davidsstraat naar Tantia.
1443.
11 juli. –
In de voormiddag is Jezus met de zijnen van Salka vertrokken en
is 1,5 uur westwaarts door de zogenaamde straat van David
gegaan; hier daalt ze af naar de Jordaan, terwijl ze de wendingen
van de dalen volgt. Slechts 1,5 uur volgden zij westwaarts deze
weg en wendden zich dan op de grote heirbaan naar het zuiden.
Hier waren zij op weg naar een kleine oude stad, die nu Tantia
heet. Zij waren in het geheel 5 uren op weg en kwamen er vóór
de sabbat aan. Jezus was een eindweegs met hen door de
Davidsstraat gegaan om hun die te laten zien en erover te
vertellen.
Deze straat is een holweg, een ravijn, waardoor
dikwijls een beek loopt; ze daalt eenzaam tussen de
bergen af; aan de ene zijde is een weg voor de
kamelen en van afstand tot afstand zijn er
voederplaatsen voor ingericht, met eetbakken en
ringen om de dieren eraan vast te binden en te laten
eten.
In deze straat heeft Abraham bij zijn aankomst in dit
land een schitterend licht gezien en een gezicht
gehad dat ik vergeten ben.
Toen David, op aanraden van Jonatan zijn ouders
in het land van Mizpa in veiligheid gebracht had (I
Kon. 22, 3-4) bleef hij hier in deze valleiweg met
driehonderd man verborgen, waaraan die weg zijn
naam te danken heeft. Ook hij kreeg hier een
visioen.
Hij zag een lichtende stoet, nl. van de H.
Driekoningen en hij hoorde als uit de open hemel
zingen van de beloofde Vertrooster van Israël. Ook
Fascikel 26
2818
|