andere volkeren, op een gemengde, onvolkomen (gedeeltelijk
heidense) wijze. (Zijn godsdienst was met dwaling, bijgeloof en
heidense opvattingen vermengd).
1446.
Bilam is vroeg van zijn stam- en familiegenoten weggetrokken
om in de eenzaamheid op de bergen te gaan leven en hij heeft zich
in het bijzonder op deze berg opgehouden, ik meen met een hele
groep andere profeten of (profeten-) leerlingen. Van Balak
terugkerend, wilde hij naar zijn verblijf op deze berg terug, maar
door toedoen van God, die het verhinderde, kon hij er niet meer
op. Hij was door zijn schandelijke raad aan de Moabieten (Num.
31, 16), diep uit alle genade gevallen. Geheel in de war dwaalde
hij rond in de woestijn, waarin hij omgekomen is, ik weet niet
meer op welke wijze (nl. door het zwaard van de Israëlieten,
Num. 31, 8). Ik heb zeer veel van hem gezien.
Reeds toen de dochter van Jefte op de berg trok (fasc. 17, blz. 34,
beneden), was deze met tuinen, enige woningen en
verblijven bedekt, en door eenzame profeten of kluizenaars
bewoond. Jefte’s dochter was geen Jodin van zuivere afkomst en
zeden. Zij en haar vader hadden in hun bestaan, in hun
opvattingen en levenswijze heidense elementen en trekken. In
deze tijd, nu Jezus hier kwam prediken, strekten zich boven op de
berg zeer mooie tuinen uit; er was daar een prachtige leerstoel,
een voortreffelijke bron (of watervijver ?) en enige oude torens.
1447.
‘s Avonds ging Jezus verder naar Datema, zowat een uur ten
zuidwesten van hier. Die stad is groot, maar verwoest en was
eertijds een vesting. Ik meen dat er eenmaal Joden in belegerd
zijn geworden en dat Judas de Makkabeeër hen ontzette en
bovendien een schitterende overwinning op de vijand behaalde,
waarvan hij er velen in de pan hakte (I Makk. 5, 19-13 en 24-34).
De mensen van dit gewest zijn hier vol van de heiligheid van de
Davidsstraat. Bij Jezus roemden zij erop, bewoners van dit
Fascikel 26
2825
|