Hem naar de reden daarvan vroegen, antwoordde Hij dat het
hun geen ernst was geweest.
Genezing van tien melaatsen.
1452.
30 juli 1820. –
Heden nacht zag ik de Heer, na het avondmaal (en misschien ook
na een weinig rust) met de 5 apostelen zich in stilte van Betabara
in oostelijke richting op weg begeven, en toen zij in de
schemering (van de morgen) bij een groot huis kwamen, waar
dichtbij nog kleinere huizen stonden, werd Jezus op de weg door
mensen verzocht om in het huis te komen; daarin lagen tien
melaatsen. Uit vrees voor de melaatsen wendden zich nu de
leerlingen om de plaats en gingen in zuidelijke richting verder; zij
gingen onder een boom zitten rusten en wachtten op Jezus.
De mensen die Jezus geroepen hadden, waren daar geplaatst met
de opdracht hem te verzoeken binnen te komen, wanneer Hij het
huis zou voorbijgaan. De melaatsen die in doeken gehuld, met
zweren en korsten bedekt waren, lagen in een afgelegen deel van
het gebouw. Jezus beval hun iets, en me dunkt, dat Hij
er ook één van aangeraakt heeft.
Hierop verliet Hij hen en ik zag dat 2 mannen hen in een rij achter
elkander tot een vijver leidden, die ongeveer 12 voet breed was en
in de nabijheid van het huis lag, en dat zij hen achtereenvolgens in
2 badkuipen, die in de vijver stonden, deden liggen. Rechts en
links waren buizen in de muur, waaruit zij water op zich konden
laten vloeien; zij werden daarin gewassen en gereinigd en ik meen
dat er ook priesters in de nabijheid waren, door wie zij zich
gingen laten bezichtigen (Lev. 14,2).
Fascikel 27
2838
|