1457.
4 augustus. –
Ik zag Jezus met de 9 apostelen, vele leerlingen en ander volk uit
het herdershuis vertrekken en tot een stadje naderen, dat dichter
bij de Jordaan ligt. (Wegens de algemeenheid der opgave
onmogelijk te vermoeden welk stadje bedoeld kan zijn).
Ik zag vele mensen, zieken en verminkten naar dit stadje trekken,
want de 3 nog ontbrekende apostelen Bartolomeüs, Judas en nog
een derde met verscheidene leerlingen wachtten daar op Hem en
genazen ondertussen zieken en onderrichtten het volk.
Vanuit deze stad (waar ik was), zag ik de Heer uit de verte
naderen; het was, als zag men een processie in aantocht.
Hij gaat nu aan het hoofd, dan weer in het midden.
Dikwijls staat Hij stil en zij scharen zich om Hem heen, maar
nooit dringen of duwen zij Hem.
Ik zag Jezus tegen de avond in het stadje aankomen. Judas genas
geen zieken, maar hij was bezig met hen aan de weg te brengen,
bij te staan, te verdragen, geldelijke aalmoezen te geven.
Jezus trad hier in een huis. Ik bemerkte hier Farizeeën en zag dat
2 van hen tot de Heer traden en Hem allerlei vragen voorlegden.
Hier waren ook velerhande bedrukte vrouwen. Ik zag een vrouw
de Heer om de genezing smeken van haar dochtertje dat vol
zweren zat. De Heer wilde een leerling tot haar
zenden, maar dit voldeed haar niet; zij wilde dat
Hijzelf zou komen. Jezus ging niet tot haar, zond
ook geen leerling en genas het niet.
Fascikel 27
2844
|