En toen Joannes Hem opmerken liet dat dit toch een liefdewerk
was, en ook Petrus dezelfde zienswijze er op nahield,
antwoordde Jezus dat Hij niet gekomen was om
aardse, maar om hemelse goederen uit te delen.
Dit geval nu als uitgangspunt nemend, hield Hij een
lange redevoering voor het talrijk toegestroomde
volk. (Hij zal er de nadruk op gelegd hebben hoezeer
de hemelse goederen op de aardse primeren, daar de
eerste een absolute, de tweede slechts een geringe en
betrekkelijke waarde hebben).
De leerlingen verstonden Hem nog niet volkomen, omdat zij de
geest nog niet ontvangen hadden en zijzelf leefden nog steeds in
de verwachting van een aards rijk (cfr. Hand. 1, 6).
Daar hier nu weer zeer vele vrouwen met kinderen tot Jezus
kwamen, die Hem om zijn zegen baden, en de leerlingen door de
laatste schrikaanjagingen van de Farizeeën vol vrees waren voor
de gevolgen van zijn opzienbarende handelingen, probeerden zij
hen weg te zenden, want zij waren belast met de handhaving der
orde.
Jezus echter beval hun de kinderen tot Hem te laten
komen, en Hij zei tot de leerlingen dat deze kinderen
zijn zegen nodig hadden, om later ook zijn
leerlingen te kunnen worden. Hierop zegende Hij
vele zuigelingen en ook jongens en meisjes van 10 tot
11 jaar.
Maar sommige jongere kinderen zegende Hij niet, ik weet niet
waarom. De gezegende en een deel van de ongezegende
vertrokken, maar andere ongezegende bleven wachten op een
andere gelegenheid.
Fascikel 27
2848
|