Hij zegende ook nog kinderen, vooral zuigelingen,
en zei tot de leerlingen: “De mensen moeten op die
manier er zich aan gewennen hun kinderen van hun
prilste jeugd af aan Mij te hechten; alle gezegende
kinderen zullen Mij volgen.”
Onder het volk vóór de stad was ook een bloedverliezende vrouw,
die ik reeds vóór enige dagen van ver op weg naar hier zag, met
het vaste besluit er bij Jezus op aan te dringen haar te genezen,
maar zij bood zich heden nog niet bij Jezus aan.
Zij zal wel nog lang moeten wachten (nl. tot 8 augustus), want ik
hoorde Jezus tot de leerlingen zeggen: “Wie in het
bidden niet volhardt, hem is het geen ernst; hij heeft
geen geloof.”
-
Markus vermeldt slechts één blinde door Jezus bij het verlaten van
Jericho genezen (Mk. 10, 46-52).
Daar de exegeten over het algemeen aannemen dat in deze 3 passages
hetzelfde geval verhaald is, kost het hun heel wat hoofdbreken om die
schijnbare tegenstrijdigheid op te helderen.
Ook wordt de moeilijkheid verschillend opgelost.
Deze oplossing is onnodig en zinloos, aangezien het hier om 2 verschillende
wonderen gaat.
Onze zienster heldert het geval volkomen op.
-
Jezus geneest één blinde, wanneer Hij Jericho nadert en bereikt
(nr. 1460); het is de blinde van Lukas.
-
Hij geneest er twee, wanneer Hij Jericho verlaat (nr. 1470).
Het zijn de 2 blinden van Matteüs.
-
Door Markus wordt slechts één van deze 2 genoemd, wellicht de
voornaamste en meest bekende; Markus noemt hem immers bij zijn
naam Bartimeüs.
Er zijn hier dus 2 gevallen van genezing.
(Voor de status quaestionis, Keulers: Mt. 20, 29).
Fascikel 27
2853
|