Bij wijze van herhaling nog het volgende.
-
Links op de kaart wijst cijfer 1 op de grot halverwege de berghelling.
Ze wordt sedert de 4e eeuw beschouwd als de grot van Jezus’
vasten. Volgens K. zou Jezus er zijn vasten begonnen zijn en
geëindigd hebben.
-
Allerwegen zijn in de rotswanden boven de oostvlakte en boven de
wadi’s Denoen (2) en Retmeh‐Teisoen (3 en 9) natuurlijke en
kunstmatige grotten, waar later kluizenaars in gewoond hebben.
-
Onmiddellijk achter de grot van Jezus’ vasten rijst, als het ware
hangend aan de rotswand, het klooster van de Griekse monniken.
Eerst na zijn heropbouw in 1895 werd het langs minder gevaarlijke
paden en hellingen, die men beter in orde gebracht had, bereikbaar.
-
4 wijst op een buitengewoon steil terras of top, een eind ver achter
het klooster. Daar bevindt men zich boven een bijna loodrechte
afgrond van 300m diep.
-
5 duidt de hoogste top van Qarantania (genomen in strikte zin) aan.
Dit terras is door een brede gracht van het overige van de berg
gescheiden. Vermoedelijk is het de situs van de vesting Doch, die in
I Makk. 16, 11. 16 genoemd is.
In de geschiedenis van de kluizenaars die later in groot getal de berg
bevolkten, draagt hij de naam ed‐Doeka, afgeleid van Doch.
De genoemde plaatsen, vooral de hoogste spits, bieden een heerlijk
vergezicht. Van de laatste, hoogste top omvat de blik westwaarts de
gehele oostelijke helling van het middengebergte van het land,
oostwaarts de gehele diepe vlakte van Jericho of Jordaanvallei tot de
stroom en hierachter het gebergte van Gilad.
-
De 3 plaatsen:
• klooster of grot (1),
• terras boven de afgrond (4) en
• hoogste top (5) liggen op een lijn zuidoosten‐noordwesten;
-
6 duidt de bron Ain ed‐Doek en
-
7 de bron Noeëimeh aan.
De laatste geeft het bestaan aan de rijke rivier Noeëimeh, die met de
meer noordelijke wadi Audjeh het door K.E. genoemde hoogveld
Gilgal van west naar oost doorsnijdt.
Fascikel 27
2859
|