bijeen om zijn hulp af te smeken. Aan de wegen werden blinden,
zieken en kreupelen gebracht om zijn aankomst af te wachten.
Op de weg vóór de stad (bedoeld kan zijn vóór Jericho, dat Jezus
nu verlaat) zag ik dat Jezus nogmaals door vele Farizeeën
tegengehouden en met allerlei strikvragen, beschuldigingen en
verwijten bestormd werd, maar zij vermochten niets en hadden
geen macht op Hem.
(De naam van het stadje is best mogelijk Efron. Immers, volgens een
later verhaal heeft Jezus, op deze weg, vóór EFRON, onder een
boom een leerrede gehouden en daarna kinderen gezegend, zie
toekomstig nr. 1637).
Vele mensen trokken met Jezus mee en 2 blinden zaten met hun
gidsen aan de weg. (Voor de moeilijkheid, zie nr. 1460, voetnoot
787). Toen Jezus hen voorbijkwam, riepen zij Hem na en
smeekten Hem om genezing; het volk nu, waaronder wel
bespieders van de Farizeeën waren, beval hun onder bedreiging te
zwijgen.
Maar zij werden, elk door 2 mannen, achter Jezus geleid en
gingen door met roepen: “Ach! Zoon van David, ontferm U over
ons!”
Nu bleef de Heer staan en vroeg wat zij van Hem
begeerden!?
En zij smeekten Hem zo goed te willen zijn hun de ogen te
openen.
Hierop liet de Heer hen bij zich komen en Hij raakte
hun de ogen aan en zij werden ziende en volgden
Hem.
Om deze en de andere blinde die Hij bij zijn aankomst te Jericho
genezen had, ontstond er een grote herrie. De Farizeeën stelden
een onderzoek in en ondervroegen een van hen en ook zijn vader.
Fascikel 27
2871
|