Niet ver van de ingang (van de ringmuur) lag de deur van
Lazarus’ grafkelder schuin tegen de heuvelhelling. Wanneer men
die deur opende, zag men door een lang keldergewelf dwars door
de heuvel. Die kelder was door verscheidene traliehekken in
meerdere aparte ruimten ingedeeld, en bood aan het einde, waar
hij eveneens door een hek afgesloten was, uitzicht op het groen en
de bomen aan de overkant van de heuvel. Lazarus was in de
eerste ruimte begraven. (Ruimte schijnt de voorhal of vestibule
van het eigenlijke graf te zijn). Het licht kwam in deze kelder
binnen langs openingen in het gewelf. Men daalde met enige
trappen in de kelder af. Aan de rechterzijde van de deur was bij
de muur een langwerpige, vierhoekige, halve mansmaat diepe
groeve, die met een steen bedekt was. Hierin stond de lichte kist
met het lijk van Lazarus, zodat men in het graf er omheen kon
gaan. Opengelegd leunde de voormelde grafsteen tegen de wand
aan. Verderop in de kelder waren nog verscheidene zulke graven
(of grafkamers).
1484.
De kelder werd geopend en Jezus en de apostelen traden erin.
Bovendien was het kerkhof aan deze kant, om Lazarus’ groef en
tot vóór de ingang open en toegankelijk. Jezus ging nu met enige
apostelen in het graf. Magdalena, Marta en de andere vrouwen
stonden in de deur. Het gedrang was zo groot dat de mensen
nieuwsgierig op de grafheuvel en op de muren van het kerkhof
klauterden om te kunnen zien.
Vóór het graf staande, beval Jezus aan de apostelen
de steen op te lichten (Joa. 11, 39). Zij deden het en
plaatsten hem, evenals de lichte deur, die er nog onder lag, tegen
de muur. Nu zei Marta tot Jezus dat hij reeds 4 dagen in het graf
was en al rook, en Jezus antwoordde haar. De apostelen
namen nu ook het lichte, gevlochten deksel van de kist, zodat men
het omwonden lijk zag liggen.
Jezus schouwde naar omhoog, bad luidop en riep
dan met luide stem: “Lazarus! kom buiten!”
Fascikel 27
2893
|