background image
Op dit geroep verhief zich het lijk in zittende houding, en onder
de menigte daar buiten ontstond aanstonds een geweldig dringen
en drommen naar binnen. Maar de Heer beval aan
sommige apostelen de mensen weg te drijven; zij deden
dit en dwongen hen tot buiten het kerkhof te gaan.
De overige apostelen stonden in het graf naast de kist, en namen
de zweetdoek van het aangezicht van Lazarus (Joa. 11, 44), die als
slaapdronken was. Zij ontdeden zijn handen en voeten van de
banden, welke zij overhandigden aan personen die buiten het graf
stonden en die hun een mantel overreikten.
1485.
Nu steeg Lazarus uit de kist en uit het graf, maar hij wankelde nog
als een schim; zij hingen hem de mantel om en hij schreed als een
slaapwandelaar de Heer voorbij en de deur uit, waar zijn zusters
en andere vrouwen schuw als voor een geest achteruit weken en,
zonder hem aan te raken, op hun aangezicht neervielen.
Maar Jezus trad achter Hem uit de groef en nam hem
vriendelijk en ernstig bij de handen.
Nu begaven zij zich naar de woning van Lazarus. Het gedrang
was groot, maar er was een zekere schrik onder de mensen, en zo
kreeg de stoet ruimte, dwars door de toegelopen menigte, die zich
nu bij de stoet aansloot.
Lazarus ging als zwevend, en had nog de schijn van een lijk.
Jezus ging naast hem; de anderen gingen al wenend en
snikkend in stomme, bange verwondering er omheen.
Zij kwamen weer door dezelfde oude poort, op de weg tussen de
met groen begroeide aftuiningen en keerden terug naar de
loverzaal, vanwaar zij uitgegaan waren. Hier trad de Heer
met Lazarus en de zijnen binnen.
De volksmenigte verdrong zich er omheen en er heerste een groot
gewoel. Hier ging Lazarus voor Jezus plat op de grond liggen, als
iemand die in een kloostercommuniteit aanvaard wordt (of vraagt
om aangenomen te worden).
Fascikel 27
2894