Genezing van een blinde.
1488.
10 oktober. –
‘s Morgens trokken zij naar een naburige kleine stad. Aan de weg
lag een blinde die 2 leidjongens had, die nochtans geen verwanten
van hem waren; het was een herder uit het gewest van Jericho.
Hij had van de apostelen vernomen dat de Heer kwam en hij riep
Jezus nu om hulp aan. De Heer legde hem de hand op het
hoofd en hij kreeg het gezicht terug. Nu wierp de
genezen blinde zijn lompen van zich af en volgde Jezus in zijn
onderkleed tot in de stad. Hier trad Jezus in een zaal,
waar Hij over de navolging leerde. Men moest,
vermaande Hij in zijn toespraak, gelijk deze blinde,
zijn oude lompen wegwerpen en alles verlaten, om
ziende Hem te volgen.
Hier werd aan de blinde een mantel gegeven. Hij wilde aanstonds
bij Jezus blijven, maar Hij werd afgewezen: eerst moest
hij zich standvastig tonen. Jezus leerde hier tot tegen
de avond. Bij Hem waren een achttal apostelen.
Toen Jezus tot een kleine stad naderde (b.v. Jerka, 16 km ten
noordoosten van Jericho), had Hij honger. Ik vond het leuk dat
Jezus honger had: Hij hongerde naar zielen.
In zijn gezelschap bevonden zich enige lieden uit de laatste
steden, het waren mensen die in geen goede gesteldheid waren.
De Heer ging voorbij een vijgenboom, die zonder vruchten voor
Hem was en Hij keerde op zijn stappen terug naar de
boom en vervloekte Hem en ogenblikkelijk verdorde
hij; zijn bladeren werden geel en hij kromde geheel
ineen.
In de school van de stad gekomen, maakte Jezus in
zijn leerrede gewag van de onvruchtbare vijgenboom.
Ook geleerden en Farizeeën waren tegenwoordig.
Fascikel 27
2904
|