1494.
17 oktober. –
Deze morgen om 5 uur zag ik vele leerlingen in een gewest over
de Jordaan, waar veel wit zand en kleine stenen zijn. In een open
herdersloods wachtten zij daar op de aankomst van de Heer.
Ook waren bij hen 3 slanke jongelingen, die zij meegebracht
hadden. Zij schenen mij uit het gewest te zijn, waar de Heer,
alvorens naar Samaria te trekken, onder een boom een lering
gedaan en kinderen gezegend heeft.
(Bedoeld is het gewest van de herderswoning of herberg, die wij
lokaliseerden te Awerta, 6 km ten zuiden van Sikem,
of de herberg bij Taänat‐Silo, waar Hij kinderen zegende nr. 1476‐
1478.
Op beide plaatsen heeft Hij kinderen gezegend.
Het eerste gewest verdient als gewest van deze 3 jongelingen de
voorkeur, zie fasc. 4, nr. 108; zij stamden af van reizigers die met de
H. Driekoningen naar Bethlehem gekomen waren en in Palestina
achterbleven; daarom zal Jezus hen nu meenemen naar hun volk).
De leerlingen plukten hier bessen, die van een gele en groene
kleur waren en de grootte van vijgen hadden; ook andere
vruchten, kleine gele appelen, die gedeeltelijk op struiken,
gedeeltelijk op bomen groeiden. Door middel van stokken met
haken konden zij bij de vruchten van de bomen.
De weg die de Heer met de apostelen volgde, was schoon
aangelegd, doch daar hij weinig gebruikt werd, met lang gras
begroeid. Hij liep tussen rijen van brede vruchtbomen waarvan
de takken zich van boven door elkander strengelden. De
apostelen plukten zulke vruchten en staken die in hun reistassen,
maar Jezus nam er gene van. Mij docht dat Hij de gehele nacht
(tussen 16 en 17 oktober) langs stijgende wegen gegaan had (naar
het Hauran-gebergte toe). De leerlingen die hier op Jezus
gewacht hadden, gingen Hem tegemoet, groetten en omringden
Hem zonder Hem evenwel de hand te bieden.
Fascikel 27
2913
|