Het feesthuis had een voorhof dat met een hek afgesloten was en
waarin een zeer sierlijke, kunstig geleide en gevlochten loofhut
ingericht was. In de 4 hoeken van het voorhof stonden nl. ruwe
steenblokken, die tot kuipen uitgehold en met water gevuld
waren. Hieruit stegen de knoestige stengels van slingerplanten
omhoog om zich aan palen in de hoogte te verheffen en dan langs
bogen tot het middelpunt van het voorhof te lopen en zich met
elkander te verenigen op de top van een behouwen, gemarmerde
zuil.
Deze was met mooi snijwerk versierd en steunde de bogen
waarlangs het groen tot de top opklom. De zuil scheen niet van
steen, doch verplaatsbaar te zijn. De ranken groeiden niet in de
vaten, ze waren er slechts in geplaatst maar ze bleven evenals riet,
geheel fris en onverwelkt. Dit was zeer mooi, gelijk ook de
overige versieringen, b.v. de bloemenkransen in het huis803.
803 De hier bedoelde plant is de ‘kawoerde’ of ‘koerge’ of ‘kalebas’, met rode,
doch vooral witte bloemen.
Een interessant woord, dat wij hier niet moeten herhalen, zegden wij er over
in fasc. 26, nr. 1440, voetnoot 779.
De uitlopers of ranken, vooral van het soort met witte bloemen, kunnen een
lengte van 25 m bereiken. Vandaar dat ze geschikt zijn voor het maken van
priëlen, lovergangen, en het overlommeren van binnenhoven, zoals wij het
hier zien. Zulke benuttigingen en versieringen werden veelvuldig
aangewend.
Fascikel 27
2940
|