1526.
Bij deze bijeenkomst werd een kleine maaltijd gehouden, waarbij
zij allemaal uit één beker dronken. Maar Jezus ging (tussen 6 en
7 november) bij een paar oude arme echtgenoten in een klein
huisje herbergen; zij hadden er Hem dringend om verzocht.
De jonge man, voor wie de Heer hier een huis liet bouwen, heette
bijna gelijk Jedidja, maar ik zou zijn naam nog eens moeten horen
(om er zeker van te zijn); ik heb immers zo vele namen gehoord
en ben er dus niet geheel zeker van.
Later viel het haar opeens in dat hij Salatiël heette.
De bruid, naar ik hoorde, heette: kleine bruine, of, kleine fijne.
Zij werden later met de meeste andere inwoners door Taddeüs
gedoopt. Ook de evangelist Markus was in dit gewest.
Een aantal jaren na de Hemelvaart van Christus trok Salatiël met
zijn vrouw en 3 volwassen zonen naar Efeze. Hier zag ik hem bij
de goudsmid Demetrius, die tegen Paulus eens een vervolging op
touw gezet had (Hand. 19, 23-40), maar zich naderhand bekeerd
had. Demetrius heeft aan Salatiël veel over Paulus en zijn
bekeringsgeschiedenis verteld. Paulus was toen niet meer te
Efeze. Salatiël, zijn 3 zonen en Demetrius trokken hem achterna,
maar de vrouw van Salatiël bleef te Efeze in een huis, waarin nog
vele landgenoten van haar hun intrek bij haar namen en bij haar
bleven wonen. De meeste Joden trokken uit Efeze weg. Salatiël
met zijn 3 zonen, de goudsmid Demetrius en (zijn broer?) Cajus
en ook Silas waren allemaal op het schip; toen Paulus schipbreuk
leed bij Malta; zij geraakten met hem behouden op het eiland
(Hand. 27).
In zijn kerker te Rome duidde Paulus aan de 3 zonen van Salatiël
nog plaatsen aan, waar zij moesten arbeiden.
Fascikel 27
2957
|