heidenen waren de Joden van de overzijde zeer vijandig gezind;
nochtans waren velen van hen op de laatste sabbat (18 november)
in Kedar geweest, hadden Jezus gezien en zijn onderricht van op
een afstand gehoord. Ook kwamen verscheidene heidenen na
Jezus’ afreis de Joden vriendelijk ondervragen nopens de
onderrichtingen en wonderen van Jezus.
1539.
Jezus werd een goed eind ver vergezeld door een twintigtal man,
onder wie Salatiël, de jongeling Titus, Eliud, de man van de
echtbreekster, en Nazor de synagoge-overste waren. Hun weg
liep eerst naar het oosten en dan naar het zuiden in de vlakte
tussen 2 gebergten. De grond was afwisselend heidegrond of
bedekt met geel of wit zand of ook nog met witte steentjes.
Eindelijk kwamen zij in de nabijheid van een groene, meer open
plaats (soort oase). Aan haar rand stonden tussen palmbomen een
grote tent en verscheidene kleine tenten. Hier nam Jezus
afscheid van de Kedarenen, die Hem uitgeleide gedaan
hadden en die, na zijn zegen ontvangen te hebben, weer
huiswaarts keerden; het was toen in de namiddag.
Jezus ging nog een eind verder tot de tentenstad van de
sterrendienaren. Het was al nader bij de avond, toen Hij bij een
grote, mooie bron kwam, die met een lage wal omgeven was en in
een kleine diepte lag; bij de bron was een schepvat. De Heer
dronk en ging naast de bron neerzitten; de jongelingen wasten
Hem de voeten en Hij de hunne; dit was een kinderlijk eenvoudig
en zielroerend tafereel.
In deze vlakte stonden schone palmbomen; men zag er
uitgestrekte weiden en groepen tenten, die wijd uit elkaar
verspreid stonden. Ook zag men een toren of trappiramide boven
het landschap uitsteken; ze was tamelijk groot; doch niet hoger
dan een gewone dorpskerk. Hier en daar kwamen enige mensen
te voorschijn en zagen van verre, als verwonderd en schuchter,
naar Jezus die naderde, doch zij bleven allen op een afstand.
Fascikel 27
2982
|