background image
In deze zaal plaatsten de 5 gastheren een ovaal tafeltje, zo hoog
als een voetbankje (cfr. fasc. 14, nr. 495, voetnoot 236).
Samengeklapt zag het eruit als een dunne plank. Men vouwde
deze open en een voet werd eruit geschoven, die zich tot pikkels
verdeelde. Zij spreidden een bont tapijt uit, waarop vele kleine
mannenfiguren, zoals zij, afgebeeld waren. Op de tafel plaatsten
zij bekers en ander gerei dat zij uit een andere kamer van de tent
gehaald hadden. Al deze kamers waren met tapijtbehangsels
gemaakt; men kon ze (de kamers, het binnenste) niet zien.
(Tapijten bedekten de traliewanden).
Jezus en zijn leerlingen gingen op het tapijt rond de tafel
neerliggen. De mannen brachten brood of liever koeken, waarop
in het midden kerven aangebracht waren, ook allerhande vruchten
en ook honing. Zijzelf zaten met de gekruiste benen onder zich
op ronde, toeklapbare voetbankjes, en tussen hun voeten stond of
lag op een paal een kleine schijf, waarop zij een schotel plaatsten.
Zij bedienden beurtelings hun gasten, maar buiten de tent hadden
zij dienaren die de spijzen bereidden. Ik zag hen ook in een
andere tent vogelen halen, die in een keuken aan het spit gebraden
werden. De keuken was een haard in een soort aarden hut,
waaruit de rook langs boven buiten trok; ze was van binnen
bemuurd. Die opgediende vogelen waren wonderlijk toebereid;
men had er, ik weet niet hoe, al de pluimen weer opgestoken,
zodat ze er als levend uit zagen.
Na de maaltijd leidden zij hun gasten naar hun slaapkamer en de
Heer vroeg hen om water. Wanneer zij Hem dit gebracht
hadden, wasten de leerlingen Hem de voeten en Hij waste de
hunne. Deze lieden vroegen Jezus verwonderd naar de reden
daarvan, en Hij zegde hun iets. Het scheen mij dat Hij hen
onderrichtte en hun de reden te kennen gaf, en zij
dachten goed te handelen met dit na te volgen.
Fascikel 27
2985