vrouwenbeeld was, zag men in de duisternis rood en
afzichtelijk gloeien.
Het talrijke volk er omheen zong op een wonderlijke wijze: nu
één stem alleen, dan weer een groot koor, en zulks met zeer
weemoedige tonen, die dan opeens hevig losbarstten811. Zij
schreeuwden vooral geweldig en gezamenlijk, wanneer de maan
en andere sterren opgingen. Ik geloof dat deze afgodendienst tot
zonsopgang duurde.
***
Blik op de Kedarenen.
Ik verwijderde mij van dit tafereel en ik kwam door de heidenstad
bij Kedar. Ik zag dat degenen die Jezus uitgeleide gedaan hadden,
juist thuiskwamen en dat hun vrienden en verwanten hen
tegemoet gingen. Ik zag ook dat de heidenen hen weerhielden en
hen vriendelijk en benieuwd om inlichtingen vroegen over de
Profeet, die zulke grote dingen bij hen gedaan had. Ik zag de
ondervragers ook verbluft staan over alles wat zij hoorden, en ik
zag hoe zij, die vroeger vijanden van hun joodse buren waren, hun
811 Weemoedig gezang. – Ook het gezang van de H. Driekoningen heeft K.
weemoedig, eentonig genoemd; nu zingen ze hoog, dan laag, langzaam,
indrukwekkend (cfr. nrs. 136, 140, 1563). Zulke zangwijzen bestaan nog in
het Oosten.
Van de kerkelijke psalmodie der orthodoxen las ik dat ze in de hoogste mate
eentonig is.
In zijn boek ‘Voyage’ schreef De Tesson: “De zang van onze Arabische
gidsen is weemoedig, hoewel niet zwaar; het is al wat men zich somber en
monotoon kan voorstellen. Misschien willen zij door dat ritmeloos,
zonderling gezang het gevoel strelen van hun kamelen, die in dat soort
melodie hun genoegen schijnen te nemen.” (blz. 75).
Een Oostenkenner spreekt van het melancholische gezang der H.
Driekoningen, van het eentonig gezang der bedoeïenen onder de tent (’t H.
L. 2e jg. 61; 2e jg. 69).
Eentonig is volgens een vrouw uit Mostaganem de zang der Arabieren in
Noord-Afrika (cfr. fasc. 5, nr. 136, voetnoot 310).
Fascikel 27
2992
|