Ik zag de koning met de overige hoofdmannen en priesters zich
beraden en allerlei aanstalten maken voor een feestelijke
ontvangst; men legde klederen gereed tot geschenken, men
reinigde en versierde de wegen; men bond bomen met de toppen
tot zegebogen samen, men verzamelde bloemen tot kransen en
verrichtte meer dergelijke werken.
1563.
Ik zag tezelfdertijd enerzijds de Heer met de jongelingen en de 7
gezanten de weg naar het tentkasteel inslaan, en anderzijds de
oude koning Mensor dit kasteel verlaten. De laatste reed op een
mooi versierde kameel, die aan beide zijden kasten droeg; aan
weerskanten liep een gevolg van een twintigtal oudere en jongere
mannen, van wie er verscheidene in de stoet naar Bethlehem
meegereisd waren. De koninklijke stoet trok op dezelfde weg de
Heer tegemoet onder het zingen van een plechtige, weemoedige
melodie, die ik hen ook in de nacht op hun tocht naar Bethlehem
had horen zingen (cfr. nr. 1543, voetnoot 811).
Deze koning was de oudste van de 3 die aan het Kindje Jezus
offeranden gebracht hadden; hij was van een bruinachtige
gelaatskleur en droeg op het hoofd een hoge ronde muts, die met
een witte wrong of holband omgeven was. Hij droeg een witte,
met goud geborduurde mantel, die van achteren een lange sleep
had (cfr. tekeningen in fasc. 5, nrs. 134 en 135, voetnoot 309).
Fascikel 27
3016
|