| 
 Aan het hoofd van de stoet droeg een man een lange staf voor 
hem uit met uitgetand boveneinde, waaraan iets gehecht was, dat 
als een vleugel fladderend breed uiteen hing. Dit riep de gedachte 
aan een paardenstaart op, maar het was een ereteken (zinnebeeldig 
teken of symbool?) gelijk onze vlaggen. Deze stoet kwam in een 
dreef tussen schone weiden, waarop hier en daar zachte, witte 
mostapijten, gelijk dikke pels als uitgespreid lagen. 
Ongeveer halverwege hield de stoet stil bij een boom, waaronder 
een bron was, die met een mooie, groene, gesnoeide loofhut, als 
een tempeltje, omringd was. Hier steeg de oude koning van zijn 
kameel af en bleef wachten op de Heer, die hij zag naderen. 
Fascikel 27 
3017 
 |