1564.
De 7 gezanten die de Heer afgehaald hadden, waren loopboden
van wie de Heer zich bediende om boodschappen te sturen.
Één van hen liep Jezus vooruit en wees de koning op zijn
aankomst. Nu nam men uit de kasten van de kameel verscheidene
prachtige, witte, met goud geborduurde kledingstukken, en ook
gouden drinkbekers, borden en schalen met vruchten, en men
zette dit alles bij de bron op een tapijt neer.
Toen de Heer nu naderde, ging de van ouderdom gebogen
grijsaard, door 2 mannen geleid, met nog een derde die zijn sleep
droeg, de Heer met grote ootmoedigheid tegemoet. Hij hield in
de hand een lange staf, die met goud versierd was en boven met
een scepter eindigde. Nauwelijks had hij Jezus gezien of hij
bekwam een inwendige vermaning, een beweging of ontroering,
zoals bij de kribbe, waar hij ook het eerst op zijn knieën was
gevallen. Hij reikte Jezus zijn staf over en wierp zich voor Hem
neer, Jezus bood hem de hand en hief hem op.
Nu bracht men aan de ouderling de geschenken; hij nam de
prachtige gewaden op zijn handen en bood ze de hoge gasten aan.
Jezus aanvaardde die en overhandigde ze aan de
jongelingen en deze lieten ze weer op de kameel
leggen. De Heer nam die geschenken wel aan, maar
Hij wilde er zich niet mee bekleden. De koning
schonk Hem ook de kameel, maar met een vriendelijk
dankwoord weigerde Jezus dit aanbod.
1565.
Nu traden zij in de loofhut die de bron omgaf en de koning reikte
de Heer een teug fris water toe, waarin hij een sap (balsem) uit
een klein flesje had laten druipen. Voorts bood hij Hem vruchten
op kleine schalen aan. Hij was onbeschrijfelijk ootmoedig en
vriendelijk als een kind. Hij vroeg naar de Koning van de Joden,
want hij hield Jezus voor diens gezant en kon zich geen
rekenschap geven van zijn sterke, inwendige ontroering.
Fascikel 27
3018
|