background image
goden of geesten werden opgericht: de verering van het vuur is een
hoofdelement in die godsdienst.
Zij offeren brood en vlees, later ook boter en melk, vruchten en reukwerken,
dieren, water en wijn en een zekere drank ‘HAOMA’ (zie hiervoor) genaamd,
zoals de plant waaruit het vocht geperst werd; dit heilig vocht verdreef, naar
men meende, de dood en schonk het leven.
(Onze K. sprak er reeds van en bij het nuttigen werden deze woorden
uitgesproken: “Wie mij eet en deugdzaam is, zal alle zaligheden hebben,” nr.
1572, voorlaatste alinea).
Hoewel essentieel verheven, wordt deze natuurgodsdienst toch ontwijd door
wichelarij en toverpraktijken, bijgelovige ceremoniën en bezweringen van de
kwade machten om de noodlottige invloed van Ariman te bestrijden.
Ormuzd baden zij aan onder de gedaante van de zon en van vuur.
De maan en sterren vereerden zij als ondergeschikte wezens of engelen of
onder de naam van engelen.
Één van die ondergeschikte goden was Mitras. Vóór de hervorming van
Zoroaster (geboren in 660 vóór Chr.), die voorgaf te handelen op
openbaringen, was hij met Ormuzd de voornaamste god, maar werd door
Zoroaster verlaagd tot tweederangsgod. Later steeg hij weer in aanzien.
Zijn eredienst verspreidde zich in het Westen en drong door tot de verste
uiteinden van het Romeinse rijk. Verscheidene keizers, zoals Aurelianus en
Diokletianus begunstigden zijn verering, omdat zij een oorlogsgod in hem
zagen, een beschermer van hun strijdende legermacht. Met Konstantijn
begon het verval van zijn verering.
Een andere goede ondergeschikte godheid of godin was Anahid (Anahitis,
Anahita, Anat). De verering van Anat gaat terug tot de eerste tijden van de
Semieten. Van Anat is er bij K. sprake in het verdere nr. 1607, hoewel zij
hier die godin ‘Alfa’ noemt, d.i. ‘begin van alles’.
Dit begrip stemt overeen met de betekenis van het semietische woord voor
vrouw: Anat. Van deze is bij K. misschien ook sprake in nr. 1600.
Het is ook waarschijnlijk dezelfde Perzische godin, die in II Makk. 1, 13-16
Nana genoemd wordt. Onder voorwendsel haar te huwen trok Antiochus III
naar Perzië om de schatten uit haar tempel te (of bij) Persepolis weg te
roven.
***
De Mazdeïsten begroeven of verbrandden hun doden niet, maar bewaarden
ze boven de grond in ommuurde plaatsen. (Dit zien wij ook weer bij K.
Zie bij haar ook de nrs. 1572, 1574, 1575, 1577, 1597, 1607, 1608).
Fascikel 27
3031