Sabbatviering. – Bekering van een
afgodendienares.
1583.
9 december; Sabbat. –
Ik zag Jezus zich op vrijdagavond in een aparte kamer van het
tentkasteel met de 3 jongelingen afzonderen om de sabbat te
vieren. Zij hadden lange klederen bij zich, bijna als lijkgewaden,
die zij aantrokken, verder een gordel met lettertekens en over de
borst een riem gekruist als een stool. Zij bereidden zelf een klein
altaar of gebedstafel, met een rood en wit kleedje bedekt.
Op de tafel stond een lamp, die zij ook zelf bereid hadden, en ook
een vaas met olie, waaruit de vlam van 7 wieken kwam.
Jezus stond in het midden, een leerling rechts, de tweede links, en
de derde achter Hem en zo baden zij. Het verwonderde mij dat zij
niemand van de heidenen daarbij lieten tegenwoordig zijn (cfr. nr.
1600, begin).
Inmiddels onderrichtten de heidense priesters de gehele dag het
volk in de omkring van de tempel bij de dierenbeelden, de
mannen, de vrouwen, de jongelingen en dochters. Ieder van deze
klassen van personen zat in een eigen ronde plaats die trapvormig
ingericht en met zitbanken omgeven was. (De plaats was
waarschijnlijk halfrond of amfitheatervormig).
Op het einde van de sabbat (9 december) kwam Jezus tot hen en
ik was toen getuige van een eigenaardig voorval. Het
drakenbeeld stond in de kring van de vrouwen. Deze waren zeer
verschillend gekleed. Vele, vooral de jonge dochters hadden
lange, geheel witte broeken aan en bij het aankomen en weggaan
droegen zij allemaal mantels, van achteren langer dan van voren.
De vrouwen hadden de kleiner kinderen bij zich en deze hadden
geen andere kleren aan dan een band stoffe om het onderlijf.
Andere vrouwen droegen zeer eenvoudig onder een lange mantel
een schortrok. Dit schenen mij de vrouwen uit de geringste stand
te zijn.
Fascikel 27
3047
|