Jezus te Atom.
1597.
14 december. –
Ik zag de Heer en de jongelingen in de hut in het rond tegen de
wanden slapen. Ik zag verscheidene personen de hut naderen en
bij het bemerken van de Heer en de leerlingen door eerbied en
schroom aangegrepen worden, naar buiten lopen en zich op hun
aangezicht ter aarde werpen. Waarom zij zo schrokken en zo met
eerbied en vrees doordrongen schenen, kan ik nu niet zeggen.
Ik geloof dat zij aan zijn kleding vermoedden dat Hij een Jood
was, van wie zij er hier gene kenden.
De leerlingen stonden op en schenen Jezus te wekken, die zich nu
oprichtte. Hij haalde de gordel, die Hij ‘s nachts altijd losmaakte
(cfr. fasc. 10, nr.245, voetnoot 59), rond zijn wijde tuniek toe en
hing zijn mantel om,waarmee Hij zich in de slaap gedekt had.
Op de weg hielden zij hun mantels niet omgeslagen, maar zij
droegen hem opgerold als een reispak of op hun rug geworpen.
De leerlingen brachten Hem nu water en wasten Hem de voeten;
daarna ging Hij met hen in een hoek en zij deden een kort gebed.
Al die tijd bleven die mensen daar buiten op hun aangezicht
liggen. Jezus ging nu buiten tot hen en zei dat zij geen schrik
voor Hem moesten hebben. Nog andere mensen kwamen tot Hem
en zij gingen met Hem naar de tempel.
Boven op de tempel stond een priester met een verrekijker
omhoog te zien. Jezus riep tot hem en hij kwam naar beneden
en ik zag dat iemand uit de tempel kwam en Jezus een tak bracht
(de verwelkomingstak), die Hij overnam. Hij overhandigde die
aan Eremenzear; deze gaf hem aan Silas en Silas aan Eliud en
deze aan Eremenzear terug. De laatste bracht hem nu in de
tempel, waarin Jezus en de anderen hem volgden.
1598.
Hier stond een klein rond altaar en daarop een kelk zonder voet,
als een mortier, waarin als een gele brij was. Hier stak
Fascikel 27
3069
|