Die jongeling heette Cesar; hij was zeer lieftallig en slank en had
in zijn uiterlijk iets weg van Joannes; hij was zeer kuis en rein;
hij was een afstammeling van Ketura en een verwant van
Eremenzear, die ook van deze plaats was. Hierom had Jezus
in de ceremonie bij zijn aankomst en ontvangst de
vredetak eerst aan Eremenzear overhandigd.
Cesar sprak met de 3 jongelingen en had sedert lang een
voorgevoel van de zaligheid gehad. Hij vertelde hun meerdere
dromen die Hij had gehad; zo had hij ondermeer gedroomd dat hij
zeer vele mensen door een water had gedragen (gered door de
toediening van het doopsel of anders op de weg der zaligheid
gebracht). De jongelingen meenden dat Hij wellicht nog vele
mensen zou bekeren en dopen. Ik vernam dat hij met Jezus van
hier zal vertrekken.
Ik zag in een bijvisioen, dat hij, 3 jaren na de Hemelvaart van
Christus, wanneer Tomas hier doopte, met Taddeüs hierheen
kwam (nrs. 2291-2292). Ook werd mij nog meegedeeld dat hij
later door Tomas tot bisschop gewijd en naar een stad
gezonden werd, waar hij nadien tot grote vreugde van zijn ziel
gekruisigd geworden is voor het geloof.
Jezus onderrichtte hier de aanwezigen, totdat de dag (16
december) aanbrak en de lampen uitgedoofd werden.
Hij beval hun de beelden van de duivel te verbrijzelen
en Hij verweet hun dat zij het vrouwelijk geslacht in
een duivelsbeeld aanbaden en nochtans de vrouwen
voor minder waard en slechter hielden dan hun
honden, die zij voor heilig aanzagen.
(In het Mazdeïsme worden de honden hoog vereerd zie fasc. 27,
nrs. 1580 en 1590, voetnoot 822).
Met de morgen begaf Jezus zich met de jongelingen weer in de
eenzame hut om de sabbatviering voort te zetten.
‘s Avonds zegde de zienster in extatische toestand:
Jezus heeft met deze heidenen zo stoutmoedig en
Fascikel 28
3079
|