Ik zag ook dat, benevens Cesar van hier, nog enige jongelingen
uit Egypte (en de Negeb of Zuid-Palestina) Jezus als leerlingen
zullen volgen.
Dat ik zo vele omstandigheden nopens Cesar gezien heb, komt
hieruit voort dat ik een gebeente van hem en van nog anderen in een
zakje in mijn nabijheid heb. Ik ben al hun namen weer vergeten,
maar ik weet nog dat verscheidene van die relikwieën verkeerdelijk
voor die van apostelen gehouden worden en met hun naam
getekend zijn.
Ik zie altijd duidelijker de geschiedenis van heilige personen, van wie,
of van wier verwanten ik relikwieën in mijn nabijheid heb; ja, het is of
ik door de aanraking met iets van hun zelfstandigheid alles zie wat
hen betreft.
***
Een variante van deze tekst luidt, maar hij komt op hetzelfde neer:
“Ik vernam ook dat van hier en uit Egypte nog enige leerlingen
(d.i. Cesar en Deodatus, en nog een drietal uit de Negeb) met Hem
meegegaan zijn, en dat gebeenten van beiden (Cesar en Deodatus) in
mijn nabijheid zijn. Ik wist ook hun namen (nl. van heel dit groepje)
en men houdt ze voor apostelen.
Ik heb ze gisteren in het zakje van de schooljuffrouw aangewezen …
Men beschouwt de relikwieën van die beiden als de relikwieën van
apostelen, want hun relikwieën waren met apostelnamen betiteld.”
(Glw. 148).
1605.
16 december; Sabbat. –
In de avond van de sabbat liet de Heer nog alle
inwoners samenroepen om hen te onderrichten.
Hierna wijdde Hij water voor hen en zij moesten ook
zulk een kelk vervaardigen, gelijk die bij Mensor.
Hij wijdde ook brood en een rood vocht voor hen,
zoals Hij dit bij Mensor gedaan had.
Fascikel 28
3081
|