In de beker, waarin Eremenzear bij hun aankomst de tak gestoken
had, opdat hij, volgens Jezus’ woord, groen zou blijven (of
worden), was een geelgroene brij (waarschijnlijk de ‘haoma’; zie
fasc. 27, nr. 1572, voetnoot 817), die bereid was met de droesem
van een uitgeperste plant, waarvan zij het sap als een heilige
drank nuttigden.
Ik zag dat Jezus de gehele nacht van zaterdag op
zondag (16-17 december) bij de tempel het woord tot het
volk richtte, en dat Hijzelf hun afgodsbeelden hielp
verbrijzelen en hun zegde de waarde van het metaal
aan de armen uit te delen.
Ik zag dat Hij ook hier zijn handen op de schouders
van de priesters legde, zoals Hij vroeger met de priesters van
Mensor gedaan had en dat Hij hen ook het gewijde brood
leerde uitdelen. Hij bereidde ook hier, zoals daar, de
drank, maar hier was de vaas veel groter.
Azaria is later priester en martelaar geworden.
Ook zijn de 2 vrouwen, die Jezus hier genas, gelijk
Kuppes, later voor het geloof gestorven en martelaressen
geworden.
De Heer sprak ook hier tegen de veelwijverij en
onderrichtte hen over de huwelijkse staat.
(De veelwijverij wordt door het Mazdeïsme aangeprezen).
De vrouw van Azaria en ook Ratimiris gaven de wens te kennen
aanstonds door Jezus gedoopt te worden, maar Hij zei hun,
dat, hoewel Hij dit kon, het toch nu nog minder
passend was, dat Hij eerst tot zijn Vader moest
wederkeren en de Trooster zenden, en dat zij dan
door zijn gezanten gedoopt zouden worden.
Zij moesten voortaan een leven leiden overeenkomstig
zijn Wil en leer en bezield met de begeerte naar de
Fascikel 28
3082
|