background image
met vruchten in; dit alles was, evenals de wijngaardstam en de
druiventros, zeer natuurlijk nagemaakt en had een diepe
betekenis.
Zij hadden dit beeld in de sterren gezien, en ook, geloof ik, op de
ladder van Jakob832. Zij hadden nog verscheidene andere
voorgevoelens, zinnebeelden en voorafbeeldingen van de Moeder
Gods.
Zij slachtofferden ook dieren en hadden een uitgesproken afschrik
van het bloed dat zij steeds in de aarde lieten lopen. Zij hadden
verder een heilig vuur, het (gewijde) water en de kelk met het
heilig plantensap (haoma), en de kleine (gewijde) broden, alles
gelijk bij de anderen (die het Mazdeïsme aannemen en
beoefenen).
Jezus berispte hen over hun afgoderij. Hij zei hun dat
er wel een zeker vermoeden of aanvoelen van de
832 In het verhaal van Jezus’ Bitter Lijden had Brentano voor de passage
over de besloten tuin een plaats ingeruimd en hij voegde er de volgende
nota aan toe: “In de besloten tuin en de verzegelde bron (Hooglied 4, 12)
heeft de Kerk te allen tijde een beeld van de H. Maagd gezien.
De vermelding dat die mensen dat beeld ook op de ladder van Jakob gezien
hebben, berust daarop dat K. in die ladder een profetisch beeld van de
menswording van Gods Zoon herkende.
Op de sporten van die ladder zag zij in beelden en taferelen de nadering, de
voorwaarden, de toestanden (of graad van nabijheid) van de verwachte
Verlossing uitgedrukt.
Haar visioenen leerden haar dat niet alleen het uitverkoren volk, maar ook
heidense volkeren in zekere mate kennis ontvingen van het naderend Heil,
zoals het blijkt uit het geval van Bilam en de H. Driekoningen.
Deze laatste kregen die kennis meegedeeld door beelden in de sterren,
zoals K. het in haar visioenen aanschouwde.
Zo zag zij nu ook dat deze Chaldeeën een profetisch beeld kenden in de
aard van de Jakobsladder, en op haar sporten die besloten tuin en meer
andere zinnebeelden hadden gezien, doch hun kennis was niet zo duidelijk
als die van het uitverkoren volk, overeenkomstig Mk. 4, 11-12: “U is het
geheim van het Rijk Gods toevertrouwd, maar de buitenstaanders
ontvangen alles slecht in parabelen”.”
Fascikel 28
3092