Nadat Hij een eind gegaan had, zag ik Hem met zijn 4 leerlingen
(Cesar is de vierde) bij een huis aan de weg onder een grote
boom, die met een omheining omgeven was.
Zij rustten op de daar aangebrachte banken en gebruikten honing
en brood, dat men hun uit het huis kwam aanbieden. (Hier
hebben wij een staaltje van de primitieve oosterse gastvrijheid,
zoals wij b.v. Abraham ze zien beoefenen in Genesis 18).
In de nacht van maandag op dinsdag, 18 en 19 december, zag ik
de Heer nergens binnengaan, maar met de 4 jongelingen
voortreizen door de vlakte, nu eens over witte, steenachtige grond,
dan weer over (of tussen) weiden, vol witte bloemen.
(Over bloemen in de winter, zie fasc. 2, nr. 60, voetnoot 129).
Aan de weg groeiden vele dunne en slanke perzikbomen.
Menigmaal stond de Heer stil en sprak tot de
jongelingen en wees onder het spreken in het rond. In
dit land zijn vele rivieren en kanalen (nr. 1606, voetnoot 828).
Jezus reist verbazend snel en menigmaal 20 uren aan een stuk,
dag en nacht.
(De tweede helft van deze grote reis heeft een wonderbaar karakter.
Zie wat hierover gezegd is in fasc. 27, nr. 1497, voetnoot 795).
Zijn terugkeer naar Judea zal een zeer grote boog beschrijven
(zie kaartje, nr. 1606).
Fascikel 28
3095
|