background image
Zij volgden deze arm (een kort eind ver) en kwamen nog heden
nacht in een stad die aan beide zijden van de rivier lag. Dit was,
dunkt mij, de eerste Egyptische stad.
(Mogelijk de stad door Flavius Josephus ‘Lete’ genoemd, waarover 
gesproken is in fasc. 7, nr. 179, voetnoot 380).   
Alles was er stil en ik zag de Heer met de leerlingen onopgemerkt
onder de voorhal van een tempel treden, waar rustplaatsen voor
reizigers waren. Hier verdween het tafereel voor mijn ogen.
De stad scheen mij zeer vervallen; daar waren hoge dikke muren
en logge stenen huizen en het leek me dat daar vele arme mensen
woonden. Er werd mij te kennen gegeven dat Jezus door een
uiteinde van de woestijn gekomen was, waar de kinderen van
Israël doorgegaan waren.
1620.
28 december. –
Ik zag deze morgen een groot gewoel in de Egyptische stad.
Jezus en de leerlingen verwijderden zich haastig. Vele kinderen
liepen hen achterna al roepend: “Dit zijn heilige mensen.”
Alle inwoners waren op de been en zeer vergramd, doch de Heer
ontweek hen met de leerlingen en geraakte buiten de stad.
In de nacht was een grote paniek ontstaan, want vele
afgodsbeelden waren neergestort en de kinderen hadden van
heilige reizigers gedroomd, die in de stad gekomen waren en ze
hadden voorzeggingen gedaan.
Jezus en de leerlingen trokken nu door diepe holwegen (zeer
waarschijnlijk de vallei Toemilat volgend, fasc. 7, kaart in nr.
177; zie hiervoor), door zandachtig land en met de avond zag ik
hen niet ver van een stad aan de oorsprong van een beek.
Nadat de jongelingen Jezus en elkander de voeten gewassen
hadden, gebruikten zij wat spijs om hun krachten te herstellen.
Bij deze beek lag op een grote steen het beeld van een liggende
hond, die als een mensenkop had en er zeer vriendelijk uitzag
Fascikel 28
3113