Jezus komt te Heliopolis.
1621.
29 december. –
Ik zag Jezus met de leerlingen om 4 uur in de namiddag in die
stad aankomen, waar Hij als Kind, met zijn Moeder gewoond had.
(Nader bepaald, Hij kwam aan in Matarea, aan de westzijde van de
oostelijkste Nijl‐vertakking, waar de H. Familie verbleef, na eerst in
Heliopolis zelf gewoond en dan verder in het zuiden vruchteloos
werk gezocht te hebben, zie fasc. 7, nr. 185, voetnoot 398).
De stad waarin Jezus aankwam, was dezelfde die ik gisterennacht
had gezien. Ik moet nog zeggen dat de stenen brug over de
stroom niet dichtbij de laatste stad lag maar veel verder.
Ik meen ook dat de stad, waarin Jezus nu aankwam, aan de eerste
arm van de grote stroom lag, welke arm in de richting van Judea
vloeide (naar het noordoosten). In dit gewest hier verdeelt zich de
stroom (Nijl) in vele vertakkingen, die in verschillende richtingen
vloeien.
Hier en daar aan de weg zag ik arbeiders aan het werk; zij
snoeiden en bonden hagen; ook zag ik grote balken aanslepen en
mensen aan het werk in diepe grachten, die langs de stroom lagen.
Jezus en de leerlingen hadden hun klederen neergelaten, wat ik
vroeger nooit onderweg gezien had. Ik zag verscheidene groepen
van 5 à 6 man, die hier en daar aan de weg arbeidden, aan hun
meesterknechten vragen om takken af te mogen breken en Jezus
tegemoet te mogen lopen; ik zag hen dan zich voor Hem
neerwerpen en Hem hun takken overreiken. Nadat Hij deze in de
hand had gehad, staken zij die aan de weg in de aarde.
Ik weet niet hoe het kwam dat zij Jezus aanstonds herkenden,
misschien aan zijn joodse kleding. Ik herinner mij dat zij Hem
verwachtten en geloofden dat Hij hen moest verlossen. Maar ik
zag ook personen, die ondeugend schenen en naar de stad liepen,
misschien om het volk tegen Hem te verbitteren.
Fascikel 28
3116
|