1622.
Wel 20 mannen trokken met Hem mee. Vóór de stad stonden
bomen en hier bleef Jezus bij een boom op de weg stilstaan.
Deze was aan de ene zijde geheel neergezonken, zodat zijn
wortelen uit de aarde gebroken waren. Hierdoor was een grote
put ontstaan, die vol zwart water gelopen was; nu was deze put
omringd door een hoog ijzeren hek en dit was zo dicht, dat men er
geen hand doorsteken kon. Hier was het dat het afgodsbeeld in de
grond gezakt was, toen Maria en Jozef met het Kindje Jezus op de
vlucht naar Egypte hier voorbijgekomen waren. Bij diezelfde
gelegenheid was ook de boom omgezonken (fasc. 7, nr. 180 –
deel Heliopolis).
Jezus’ vreemde gezellen leidden Hem in de stad, waarvoor een
grote vierhoekige, geheel gladde steen lag, waarop ondermeer een
naam stond, die de stad aanduidde; het tweede lid van de naam
was Polis. Ik zag in de stad een zeer grote tempel, omringd door
2 muren (die binnenhoven omgaven), ook verscheidene hoge
zuilen, die naar boven toe verdunden en boven spits eindigden en
die met vele figuren en tekens versierd (of beschreven) waren;
ook zeer vele grote liggende honden met mensenkoppen
(sfinxen). Deze stad was overigens zeer vervallen.
Jezus’ gidsen brachten Hem onder een voorgebouw bij een dikke
muur tegenover de eigenlijke tempel, en gingen dan spoedig nog
verscheidene inwoners roepen. Ook kwamen er aanstonds vele
aan, en daaronder hoogbejaarde mannen met lange baarden, ook
jongelingen en onder de vrouwen viel mij een buitengewoon grote
en sterke oude vrouw op. Allen verwelkomden Jezus eerbiedig;
het waren Joden en gewezen vrienden der H. Familie, toen deze
hier woonde.
Achter het voorgebouw (dat tegenover de tempel stond), was in
de muur een kamer, die thans luisterrijk versierd was. De H.
Jozef had weleer daarin een woning voor de H. Familie ingericht,
en de mannen die als kinderen Jezus hier gekend hadden en met
Fascikel 28
3117
|