Jezus te Ber-Sabe en in het dal Mambre.
1625.
1 januari 1821. –
Jezus kwam ‘s avonds met de leerlingen in een kleine (de
voormelde joodse) stad in de woestijn, waar 3 rassen van mensen
woonden: Joden in vaste huizen, Arabieren in hutten van rijshout
en met vellen gedekt, en nog een ander ras.
Aan zijn linkerkant had Jezus heel in de verte, aan de horizon het lage
heuvelland dat de zuidelijke afsluiting vormt van de vallei Toemilat of ‘land
van Gosjen’.
De kleine joodse stad, waar Jezus eerst komt, ligt reeds in het gebergte.
Dit gegeven maakt het ons gemakkelijk de stad bij benadering te situeren,
zie kaart in fasc. 7; nr. 177.
Het gebergte begint een zestal uren ten oosten van de Bitter-Meren en van
de Golf van Suez; het richt zich naar het zuidoosten en gaat over in het
Sinaï-gebergte.
Ten oosten van de Bitter-Meren is in dit gebergte de Mitlas-pas, waardoor
men uit de woestijn Soer of Etam in de grote woestijn et-Tîh komt (cfr. H.L.
december 1935; april 1936).
De stad dateert waarschijnlijk uit het begin van de Makkabese opstand tegen
Antiochus, die de Joden dwingen wilde hun Wet te verzaken en de afgoden
te aanbidden.
Matatias gaf het sein tot de opstand, maar moest met zijn aanhangers zich
in de woestijn terugtrekken (I Makk. 2).
Fascikel 28
3122
|