background image
1628.
9 januari. –
Op 9 januari riep de zienster in haar extatische slaap vreugdevol en 
geestdriftig uit:  
Oh! daar is Hij aangekomen! Met welk een vreugde treden zij
Hem tegemoet! Hij is bij de bron van Jakob aangekomen; zij
wenen van vreugd; zij wassen Hem en de jongelingen de voeten!
Hier zijn uit dit gewest een twaalftal herderszonen bij Hem; zij
waren ook bij Hem, toen Hij naar Kedar vertrok.
Ook zijn hier nog Petrus, Andreas, Joannes, Jakobus, Filippus en
nog een andere; zij wachtten hier op Hem.
Na een poos zwijgen, vervolgde zij:  
Daar hebben wij het! ziet U wel! Zo gaat het, men kan het hier
zien! Zij verzoeken Hem om in de omstreken zieken te
gaan genezen, maar Hij gaat op hun verzoek niet in,
daar zij Hem reeds tweemaal afgewezen hebben!
Na een kwartier extatisch gebed, sprak de verhaalster in dezelfde 
toestand verder:  
Ik heb nu waarlijk hartelijk met de Heer gesproken; ik heb Hem al
mijn miseries blootgelegd; het is toch zo goed dat Hij terug is.
1629.
Later bracht zij op de gewone wijze in wakende toestand verslag van 
haar beschouwingen uit:  
Sedert Jezus in Judea teruggekomen is, reist Hij meest in de
nacht, om door zijn onverwacht verschijnen geen schielijke
beroering onder het volk te verwekken.
Hij trok in de nacht van 8 op 9 januari door de herdersdalen bij
Jericho naar de bron van Jakob, waar ik Hem heden met de
dageraad heb zien aankomen.
Fascikel 28
3131