1686.
Drie jaren na Christus’ dood waren de apostelen te Jeruzalem
vergaderd; daarna verlieten Petrus en Joannes de stad en Maria
trok met Joannes naar Efeze.
Nu ontstond te Jeruzalem de vervolging tegen Lazarus, Marta en
Magdalena. Deze laatste leidde in deze tijd een boetvaardig leven
in dezelfde woestijnspelonk, waar Elisabet haar kind Joannes in
veiligheid bracht tegen de kindermoord van Herodes.
De apostelen hebben in de eerste tijden alles tezamen gebracht,
wat tot het lichaam van de Kerk behoorde. Halverwege de tijd,
die Maria na Christus’ hemelvaart nog leefde, d.i. ongeveer in het
zesde jaar na de hemelvaart, waren zij in Jeruzalem nogmaals
verzameld; zij stelden de geloofsbelijdenis op, regelden alles,
vervreemdden en verdeelden hun ganse bezit en verdeelden de
Kerk in bisdommen, waarna zij zich naar verder afgelegen
heidense landen verspreidden.
Bij Maria’s dood kwamen zij de laatste maal bijeen en
verspreidden zich dan nog in verder gewesten tot aan hun einde
(of dood).
De zienster verhaalt nog de kiezing van de 7 diakens, de bezwaren
van de weduwen en wezen en de zachtmoedigheid van de H.
Petrus tegenover Paulus in besnijdingszaken854.
854 De zachtmoedigheid van Petrus. – Bij een eerste opzicht lijkt hier
tegenspraak te zijn met hetgeen de zienster vertelde in nr. 861, nl. dat
Paulus later in geschil kwam met een zoon van Maria Heli, nl. Jakobus, die
gesteund door 2 leerlingen (niet apostelen) Kefas en Joannes de besnijdenis
verdedigde.
Toen kwam dit bij K. er zo spontaan en natuurlijk uit als iets wat met het
visioen van die dag samenhing, dat wij aan haar gezegde niet konden
twijfelen.
Een diepgaande studie op dit punt heeft ons toen bevestigd in dat geloof
aan haar mededeling, zodat het tot een vaste overtuiging uitgroeide (zie
fasc. 19, nr. 891, voetnoot 441). Alle passages uit de Bijbel nopens dit punt
bijeen nemend, leek ons de waarheid klaar als de zon.
Fascikel 28
3208
|