Om de hals van het dier hing een smalle gestreepte doek naar
voren af. Ik weet niet of Jezus op de ezelin of op het veulen reed,
want beide waren even groot en het onbereden dier liep ernaast.
1701.
De apostelen en leerlingen droegen palmtakken, die zij in de
voormelde lusthof afgebroken hadden. (Onthaal met takken,
klederen, tapijten, zie fasc. 6, nr. 142, voetnoot 319).
Aan de ene zijde van de Heer ging Eliud, aan de andere Silas en
achter Hem Eremenzear. Hierop volgden alle jongste leerlingen,
van wie Hij sommigen van de reis had meegebracht en de
overigen in de laatste tijd had aangenomen.
Nadat de stoet gerangschikt was, sloten ook de H. Vrouwen er
zich twee en twee bij aan, en de H. Maagd die zich anders altijd
bescheiden op de achtergrond en als de laatste hield, ging nu aan
het hoofd. Zodra de stoet in beweging kwam, begonnen zij te
zingen. De inwoners van Betfage, die zich verzameld hadden
rond de leerlingen die met de ezelin op Jezus gewacht hadden,
volgden als een zwerm achteraan.
Jezus had tegen de leerlingen nogmaals gezegd dat
zij in acht moesten nemen wie hun klederen voor
Hem open spreidden, wie takken afbraken, en wie dit
beide deden, want, voorzegde Hij, de laatsten zijn
het, die Mij met de opoffering van zichzelf en ook met
de rijkdommen van deze wereld zullen eren.
Als men van Betanië naar Jeruzalem ging (in ons geval: van het
huis van Lazarus, zie kaartje stippellijn die de weg van Jezus
aanduidt) lag Betfage rechts (in elk geval één wijk en wellicht nog
een tweede hoger op de Olijfberg) en meer naar Bethlehem toe
(d.i. in zuidwestrichting, van Lazarus’ huis uit).
De Olijfberg(-helling) scheidde de beide wegen (de binnenweg en
de grote weg over de top).
Fascikel 28
3231
|