1703.
De apostelen en leerlingen rondom Jezus zongen vreugdezangen
en jubelden het uit en uit de stad kwam het volk Hem in drommen
tegemoet. Maar nu traden verscheidene oude priesters in hun
ambtsornaat naar voren, belemmerden de weg en hielden de
apostelen tegen. Dezen waren ontdaan en durfden niet
antwoorden. Maar de priesters riepen JEZUS ter verantwoording
en vroegen of Hij geen orde onder zijn aanhangers kon
handhaven, en zo ja, waarom Hij dan dat lawaai en gewoel niet
verbood. Maar Hij antwoordde hun dat, indien dezen
zwegen, de stenen op de weg zouden beginnen roepen
(Lk. 19, 40), waarop de priesters zich verwijderden.
De opperpriesters ondertussen hielden een raad (Mk. 11, 18; Lk.
19, 47; Joa. 12, 19) en lieten alle mannen en verwanten der
vrouwen en kinderen, die Jezus uit Jeruzalem tegemoet getrokken
waren, tot zich roepen; zij hielden hen opgesloten in het grote
binnenhof (van het rechtshuis) en zonden spionnen uit om na te
gaan hoe de zaken verliepen.
Nu braken de mensen takken af en strooiden die op de weg (Mt.
21, 8), trokken hun bovenklederen uit en spreidden ze erover uit
en hieven blij geroep en vreugdegezang aan. Ik zag er vele die
gans hun bovenlijf tot de gordel van klederen ontdaan hadden.
De kinderen waren met geweld uit alle scholen gebroken en
juichten met de menigte.
Ik zag Veronika en 2 andere bekende vrouwen.
Veronika had 2 kinderen bij zich; zij spreidde haar sluier op de
weg open en ontnam ook iets aan één van de 2 kinderen en
strooide ook dit op de weg. Zij en de andere vrouwen voegden
zich bij de H. Vrouwen die de processie sloten; zij waren nu wel
ten getale van 17.
De weg was met takken, klederen en tapijten zo dicht bestrooid,
dat de tocht zeer zacht opwaarts ging; hij trok dan onder de
Fascikel 28
3234
|