grote maaltijd bij Lazarus in de onderaardse woning (de grot met
de driehoekige verlenging). De vrouwen dienden aan tafel en
aanhoorden daarna in hun driehoekige, afgetraliede kamer de
lering van Jezus. Ik heb van deze lering zeer veel klaar en
duidelijk gehoord en geweten, maar mijn grote bekommernissen
hebben mij weer het meeste er van doen vergeten.
Jezus zegde ondermeer dat zij niet lang meer
tezamen zouden zijn, dat ze hier bij Lazarus niet
meer zouden eten, maar nog eenmaal bij Simon (nrs.
1736-1741), doch dan zouden zij niet meer zo
gemoedelijk zijn noch zich veilig voelen.
Hij wekte hen ook op om zeer vertrouwelijk met Hem te
zijn, en Hem vragen te stellen, alsof zij allen gelijk
waren en HIJ een van de hunnen was (cfr. Joa. 16, 5)866.
Nu ondervroegen zij Hem inderdaad over vele punten, maar
vooral Tomas, die zeer veel twijfels had; ook Joannes vroeg Hem
vaak om uitleg, maar deze spreekt daarbij altijd zacht en stil.
Toen de maaltijd geëindigd was en de dankgebeden verricht
waren, gingen zij weerom zitten, en toen Jezus nu over de
nabijheid van zijn tijd (dood en heengaan) sprak en
eraan toevoegde dat de Zoon des mensen door
verraad zou overgeleverd worden (en wel door
verraad van één der twaalf), trad Petrus ijverig vóór Hem
en zei: “Waarom toch altijd spreken van verraad dat iemand van
ons zou plegen! ten hoogste zou iemand van de anderen (van de
72 leerlingen) tot zo iets in staat zijn, maar wat de twaalf betreft,
ik sta er voor in dat niemand onzer U zal verraden.”
866 Hier hebben wij weer een woord dat voorkomt in Jezus’ afscheidrede bij
Joannes. Het bevestigt ons in de overtuiging dat Joannes in die
afscheidsrede vele uitspraken van Jezus samengebracht heeft, die in andere
omstandigheden van tijd en plaats uitgesproken werden, waaraan volgens
vele exegeten niet te twijfelen valt. Zie fasc. 23; nr. 1178, voetnoot 621.
Fascikel 28
3256
|