Het offer van de weduwe (Lukas, 21, 1-4).
1719.
22 maart. –
Jezus ging heden zeer vroeg naar de tempel. Hij ging niet in de
gewone leerzaal, maar naar die waarin Maria het Kindje Jezus
opgeofferd had.
In het voorste deel, niet ver van de ingang stond in het midden een
offerblok. Links stond een stoel, die niet zo groot was als de
leerstoel. Hierop was, terwijl men er offers in wierp, gewoonlijk
een priester gezeten, belast met de handhaving der orde. Naast de
ingang stonden de stoelen der vrouwen en aan de andere zijde die
van de mannen. Aan het einde van de zaal was een
tralieafsluiting, waarachter men, toen Maria het Kindje Jezus in
de tempel opofferde, het altaar opsloeg.
Het offerblok was een dikke, hoekige zuil van een halve man
hoog; het was met een rode en een doorzichtige witte doek
bedekt, en aan 3 zijden gingen er als trechters in, waar men het
geld in legde. Onderaan had het offerblok een deurtje. Ook stond
daar een tafel, waarop vogelen en andere offers geplaatst werden.
Het was heden een offerdag voor allen die zich voor het paasfeest
wilden reinigen.
Nu kwamen de Farizeeën, die de plaats, welke door Jezus reeds
ingenomen was (nl. de bewakersstoel) wilden bezetten en zij
waren over zijn aanwezigheid niet weinig geërgerd.
Jezus wilde hun de stoel overlaten, maar zij sloegen het aanbod af
(beleefdheidshalve en voor de vorm). De apostelen stonden twee
en twee naast Jezus. De mannen kwamen eerst en dan de
vrouwen; zij gingen door een andere deur ter linkerzijde weer uit.
Buiten stonden degenen die kwamen offeren; zij moesten op hun
beurt wachten en werden met 5 tegelijk binnengelaten.
Fascikel 28
3260
|